Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Het mea culpa van de socialisten

Walter De Smedt
www.senate.be

Rode draad

Toegegeven, als lid van het Vast Comité P heb ik het erg moeilijk gehad met de sterke band tussen de rijkswacht en de kabinetten van de opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken Louis Tobback en Johan Vande Lanotte. Ik was het helemaal niet eens met de toen genomen maatregelen, zowel als omwille van de inhoud als de wijze waarop deze werden doorgevoerd. Het gebeurde grotendeels eigenmachtig en dus in tegenspraak met de toen gangbare principes van de rechtsstaat. Het stond ook in schril contrast met wat je van een socialistische partij kon verwachten.

De rijkswacht, de historische stakingsbreker, werd het sterkste korps dat alle andere moest overnemen. Op zoek naar de vraag waarom dat mogelijk was, ontdekte ik dat het in de afgelopen kwarteeuw nooit anders is geweest. De voornaamste veiligheidsmaatregelen zijn het werk van vooraanstaande socialistische politici, waarbij de aard van de ingrepen niet in overeenstemming was met wat je van die partij kon verwachten. Al is dat voor de socialistische achterban niet altijd duidelijk.

Plan De Man

Eigenlijk begon het al voor de Tweede Wereldoorlog. Het Plan-De Man verzette zich tegen het monopoliekapitalisme dat ervoor zorgde dat de staat zijn invloed zag afkalven ten voordele van de grote bedrijven. Dat deze bedreiging vandaag nog groter en het begeleidende militair-industrieel complex nog machtiger is geworden, bewijst dat Hendrik De Man hierin geen ongelijk had. Maar De Man deed ook wat anders. Als gangmaker van de “autoritaire democratie” wou hij de regering verlossen van het “juk der partijen”, met “legislatuurregeringen” waarin technocraten de plaats van politici innamen. Met deze autoritaire stellingen kwam hij al snel in het zog van het nationaalsocialisme.

Spaak

Paul-Henri Spaak, de kleinzoon van de liberale politicus Paul Janson en de neef van een ander liberaal politicus, Paul-Emile Janson, werd lid van de Belgische Socialistische Partij in 1920. Hij was socialistisch volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel van 1932 tot 1957 en van 1961 tot 1966. Spaak speelde een beslissende rol in het ontstaan van de NAVO en het daarin werkzaam verband van inlichtingendiensten.

Toen er na WO II een stay-behindnetwerk werd opgericht dat weerstand moest kunnen bieden bij een potentiële bezetting door de Sovjet-Unie, vroeg Sir Steward Menzies, baas van de Britse SIS om samen te werken. Op 7 februari 1949 antwoordde toenmalig premier Spaak:

Het zou wenselijk zijn dat de drie diensten (de Engelse, de Amerikaanse en de Belgische) nauw samenwerken. Indien twee onder hen, de Amerikaanse en de Engelse, die samenwerking weigeren, zou de toestand van de Belgische dienst uiterst delicaat en moeilijk worden. Ik meen dat het dus onontbeerlijk is dat op het hoogste niveau onderhandelingen worden gevoerd tussen Londen en Washington om dat vraagstuk te regelen. Pas wanneer de resultaten van die onderhandelingen bekend zijn zal het mij mogelijk zijn een definitief standpunt in te nemen.

Dit antwoord leidde tot de Tripartite Meeting Belgium. Daaruit ontstond in 1949 het Comité Clandestin de l'Union Occidentale (CCUO), dat in 1959 vervangen werd door het Clandestine Planning Committee (CPC), en nadien opging in the Allied Coordination Committee (ACC), bestaande uit de leden van het C.C.U.O. en de Verenigde Staten.

Het ACC coördineerde de stay-behind activiteiten, die op de eerste vergadering in april 1959 als volgt werden omschreven: ”The ACC is a six-power regional committee for providing mutual consultation and developing policy guidance on matters of common interest regarding stay behind matters in the Western European countries concerned."

Nadat Frankrijk zich in 1966 uit de NAVO terugtrok, verhuisde het ACC samen met het hoofdkwartier van de NAVO van Parijs naar Mons. Spaak werd in 1946 voorzitter van de eerste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in 1957 secretaris-generaal van de NAVO en bleef dit tot 1961.

Vranckx

Alfons Vranckx was van 1965 tot 1966 socialistisch minister van Binnenlandse Zaken en van 1968 tot 1973 minister van Justitie. Vranckx had een uitgesproken visie en zette zich daar ook persoonlijk voor in. In 1969 liet hij de roman Gangreen van Jef Geeraerts in beslag nemen omdat hij die onzedelijk vond. Hetzelfde deed hij met het volgens hem subversieve Rode Boekje voor scholieren.

Op 12 juni 1971 richtte hij op eigen houtje een geheel nieuwe dienst op binnen zijn justitiedepartement, het Bestuur van de Criminele Informatie (BIC). Deze dienst paste volkomen in de door de Verenigde Staten gevoerde oorlog tegen de georganiseerde criminaliteit en voornamelijk de handel en het gebruik van drugs.

Voor deze wereldwijde oorlog waren de verschillende diensten in de VS samengebracht onder de Drug Enforcement Administration (DEA), waarvan de leden vanuit de ambassades en onder diplomatieke onschendbaarheid opereerden. Zij gebruikten daarbij bijzondere methoden, werkten met informanten, nepfirma's, infiltratie en uitlokking door undercoveragenten. De toen succesrijke film “French Connection” toonde duidelijk hoe roekeloos de Amerikaanse agenten daarbij te werk gingen.

De door Vranckx zonder enige wetswijziging opgerichte BIC was daar het Belgische afkooksel van. De leden van die dienst behoorden wel tot het ministerie van Justitie, maar handelden naast de Veiligheid van de Staat en hadden geen gerechtelijke bevoegdheid. Zij werkten niet onder het gezag of leiding van de onderzoeksmagistratuur, maar naast en tussen de politiediensten en onder de criminelen. Om die redenen liep het met deze dienst ook verkeerd af. Dat werd duidelijk toen de tegenhanger van het BIC, het door de rijkswacht eveneens op eigen houtje opgerichte Nationaal Bureau voor Drugs, ten onder ging in wat gekend is als de zaak-François, genoemd naar de naam van de commandant van die rijkswachtdienst.

Moureaux

Philippe Moureaux was socialistisch minister van Binnenlandse Zaken in 1980 en minister van Justitie in 1980-1981. Als justitieminister was hij betrokken in het dossier-De Bonvoisin, een zaak die vele jaren aansleepte en telkens de media haalde. Onder meer omwille van verdachtmakingen tegen 'de zwarte baron' die in de periode van C.C.C-aanslagen en bij de overvallen van de Bende van Nijvel extreemrechts zou hebben gefinancierd.

Die verdachtmakingen steunden echter op onjuiste verslagen van de Staatsveiligheid die bovendien in samenwerking met het kabinet van justitie werden aangepast om de Bonvoisin politiek te kunnen elimineren. Wat ook gebeurde. Een duidelijk voorbeeld van hoe in ons land een inlichtingendienst, of een innerlijk afgescheiden deel ervan, onder het gezag van een justitieminister, kan optreden als politieke politie.

Begin jaren 1980 kwam er steeds meer kritiek op de rijkswacht. Vooral het verzamelen van informatie over vakbondsafgevaardigden door de Bijzondere Opsporings- en Bewakingsbrigades (BOB) zette kwaad bloed. Louis Tobback kwam op 12 juni 1980 met een wetsvoorstel dat de rijkswacht verbood inlichtingen over 'levensbeschouwelijke, culturele, syndicale of politieke activiteiten' in te winnen of te bewaren. In de toelichting bij het wetsvoorstel schreef Tobback:

Bovendien heeft de technologische vooruitgang die zich sedert de wet van 1957 heeft voorgedaan een onvermoede wereld van mogelijkheden geopend. En het is bekend dat de rijkswacht die technologische vooruitgang in de uitoefening van haar preventieve taak heeft ingeschakeld en dat in de waaier van databanken de zogeheten rijkswachtcomputer een niet onaanzienlijke plaats bekleedt. Bovendien kan men door het samenbrengen van gegevens tot bepaalde profileringen komen.

De BOB moest stoppen met zijn Micro-fiches B waarop politiek gevoelige informatie stond.

Op 19 maart 1980 werd in de Senaat een parlementaire commissie opgericht die de toepassing van de wet op de privé-milities en de werking van de bevoegde overheidsinstanties op het gebied van de ordehandhaving ging onderzoeken. Deze commissie, onder leiding van de socialistische senator Jos Wijninckx, stelde in juli 1981 haar verslag voor. De commissie-Wijninckx besloot dat de Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het Front de la Jeunesse banden hadden met elkaar en met buitenlandse extreem-rechtse organisaties. Hoewel er heel wat onderzoekswerk werd verricht over mogelijke banden tussen extreem-rechts en de rijkswacht stopte de commissie daarover plots haar werkzaamheden.

Toen Generaal Willy De Ridder - ook wel de Rode Ridder genoemd - commandant van de gendarmerie werd, nam hij een hele rits “kameraden” mee naar de top van de rijkswacht. Vanuit democratisch oogpunt was dat manoeuvre verdedigbaar. De rijkswacht was altijd al een rechts bastion geweest, een links tegengewicht kon geen kwaad.

De wet van 1 januari 1992 demilitariseerde de rijkswacht. Maar wat was daarvan het echte gevolg? De militaire opdrachten vielen weg en er kwam meer tijd, plaats en middelen voor de politionele opdrachten. Het beleid dat verdeeld werd over drie ministers kwam zo voornamelijk in handen van de minister van Binnenlandse Zaken terecht. De justitieminister behield slechts een mede-toezicht. Zowel reglementair als feitelijk werd de rijkswacht het sterkste en best uitgeruste korps, volledig in handen van één minister.

Claes

Willy Claes was minister van Onderwijs en driemaal minister van Economische Zaken. Hij was in de regering-Dehaene minister van Buitenlandse Zaken en was ook van 1994 tot 1995 secretaris-generaal van de NAVO. In zijn memoires komt Wilfried Martens uitvoerig op deze periode terug:

Toen het partijbureau van de Vlaamse socialisten op die fameuze woensdagmiddag 12 december 1979 bijeenkwam om over het Dubbelbesluit de knoop door te hakken, kreeg het staatsbelang gelukkig voorrang op de verdoken electorale strategieën. Minister van Economische Zaken Willy Claes had daar een grote verdienste in. Hij profileerde er zich als een van de meer staatsdragende politici. Er werd beslist dat de partij niet uit de regering zou stappen als die het Dubbelbesluit goedkeurde, op voorwaarde dat er aan het Belgische fiat een aantal kwalificaties werd verbonden. De regeling, die op een feitelijke instemming neerkwam, betekende politiek gezichtsverlies voor het duo Van Miert-Tobback. Beiden zagen er dan ook getekend uit toen ik ze diezelfde namiddag nog tegenkwam in het parlementaire halfrond. Op het moment van deze pijnlijke ontwikkeling, zat ik in de Wetstraat 16 met de overige ministers vol spanning te wachten op de uitkomst van het socialistisch spoedberaad. Tot mijn opluchting kwam Willy Claes daar rond halfdrie binnengewandeld met een voor de regering gunstig antwoord. Vanaf dan ging het snel. Simonet en Desmarets zetten koers naar het NAVO-beraad in Evere en maakten er de Belgische goedkeuring bekend. Ikzelf begaf mij naar de Kamer om er het standpunt van de regeling mee te delen. België beloofde uitdrukkelijk trouw te blijven aan de collegiale beslissing van het bondgenootschap en keurde het Dubbelbesluit om 572 Amerikaanse raketten voor middellange afstand in vijf West-Europese landen op te stellen goed. Anderzijds kondigde ik wel aan dat de opstelling van 48 kruisraketten in ons land afhankelijk werd gemaakt van een aantal modificaties, die ik meteen ook nader omschreef: ‘De ten uitvoerlegging van deze beslissing moet te allen tijde gewijzigd of opgeheven kunnen worden in functie van de vooruitgang van de onderhandelingen met de USSR, met tot doel het militair evenwicht te verzekeren en te stabiliseren op een zo laag mogelijk peil'.

Op 7 december 1987 sloten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie het INF-Verdrag over de afschaffing van de middellangeafstandsraketten waardoor de twintig reeds geplaatste kruis-raketten teruggetrokken en vernietigd werden.

Tobback

Louis Tobback was net als Karel Van Miert als fractieleider een "koele NAVO-minnaar" en verzette zich tegen de plaatsing van middellangeafstandsraketten op de militaire basis van Florenne. Het NAVO-dubbelbesluit van 12 december 1979 om 572 Amerikaanse raketten met enkelvoudige kernlading in Europa te plaatsen had grote tegenbetogingen tot gevolg. Het was de periode van de grootste protestmarsen in België ooit.

Tobback was van 1988 tot 1994 minister van Binnenlandse Zaken. Toen de besluiten van de parlementaire onderzoekscommissie over de Bende van Nijvel een slechte coördinatie tussen de politiediensten en een overlapping van bevoegdheden aantoonde, maakte de regering het “Pinksterplan”.

Er werd niet gekozen voor een organieke hervorming van de politiediensten. Door de wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt werd het probleem vanuit een andere strategie aangepakt door Binnenlandse Zaken. Deze wet is voor wie de verdere evolutie in justitie en politie wil begrijpen van determinerend belang. Deze wet moet naast de wet-Franchimont geplaatst worden. Franchimont zorgde ervoor dat het gezag en de leiding op de gerechtelijke actie in strafzaken bij de magistratuur bleef.

De wet op het politieambt ging terug op de door Alfons Vranckx genomen maatregelen. Die hielden in dat het vooronderzoek in strafzaken opgesplitst werd in twee delen. Enerzijds de gerechtelijke actie onder leiding en gezag van de onderzoeksmagistratuur, en anderzijds de politionele operatie, met parallel daaraan de undercoveractie van het BIC en het NBD, onder de enkele leiding van de politie.

Wat Vranckx door een eigengereide ingreep had gedaan en daarna volledig in het honderd was gelopen, werd door Tobback in een wet gegoten. De wet op het politieambt betekende dus de institutionalisering van de door het bendeonderzoek aangetoonde fouten, het gebrek aan coördinatie en het overlappen van bevoegdheden. Het is deze tweespalt over wie in het vooronderzoek wat moet doen en vooral wie daarover de leiding heeft, die nog steeds als een erfelijke belasting op het justitieprobleem weegt.

Vande Lanotte

Johan Vande Lanotte was van 1988 tot 1991 kabinetschef - de eerste kabinetschef op basketsloefen - van minister van Binenlandse Zaken Tobback en daarna zelf van 1994 tot 1998 minister van dat departement. Vande Lanotte was ook docent recht aan de VUB (1988-1991). In 1991 werd hij buitengewoon hoogleraar Grondwettelijk Recht & Mensenrechten aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij is sinds 1991 ook diensthoofd voor het Vakgebied Grondwettelijk Recht aan de Universiteit Gent en sinds 2004 directeur van het Human Rights Centre aan dezelfde universiteit. Sinds 2002 is hij ook co-directeur van de internationale mensenrechtencursus International Human Rights Academy.

Vande Lanotte ging onvoorwaardelijk achter de rijkswacht en de door dit korps ontworpen en uitgevoerde nieuwe opsporing staan. Het is door zijn toedoen dat de nieuwe internationale politiesamenwerkingsakkoorden zoals die met de Turkse diensten plaats moesten maken voor onderlinge tussen de diensten afgesloten memoranda, die op die manier onttrokken werden aan de goedkeuringsbevoegdheid van de Senaat. Vande Lanotte deed hiermee net het omgekeerde van wat Tobback had gedaan met zijn verzet tegen het “samenbrengen van gegevens om tot bepaalde profileringen komen”, de befaamde Micro-fiches B waarop politiek gevoelige informatie stond.

Vande Lanotte vond ook dat het Vast Comité P niet bevoegd was om dossiers als Rebel en Ankara te onderzoeken. Dossiers waarin diezelfde onderzoekswijze met screening en profilering en de geheime samenwerking met de Turkse politie werd ontdekt. De verhouding tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de rijkswacht en de door dit korps gevoerde politiek kwam duidelijk tot uiting in de toespraak die de Luitenant-generaal-korpsoverste Willy De Ridder hield op het colloquium “Een eigentijds Openbaar Ministerie”, dat op 7 en 8 oktober 1994 op het Hof van Cassatie werd georganiseerd. Vande Lanotte werd op 10 oktober 1994 zelf binnenlandminister. De generaal zei toen:

De leiding van de opsporing ligt bij de procureur des Konings. Die bevoegdheid moet worden opgevat als een kwaliteitsbewaking van de opsporingen, uitgedrukt in termen van betrouwbare bewijsvoering en zorgvuldige toepassing van de desbetreffende procedurevoorschriften, eerder dan als een eigenlijke leiding. De procureur des Konings is niet bij machte om de leiding van de opsoring als dusdanig op zich te nemen: hij is daar niet geschikt voor. Hij kan, benevens op de wettelijkheid, alleen maar toezicht uitoefenen op de volledigheid en de degelijkheid van de opsporingen. Welke richting men hier ook uitgaat, het principe volgens hetwelk de onderzoeksrechter het onderzoek leidt en controleert, heeft in de praktijk niet alleen onvoldoende uitwerking, maar vernauwt ook het onderzoekspotentieel van een politiedienst in die mate dat de onderzoeksrechter slechts met bepaalde onderzoekers wenst te werken. Als zou blijken dat er na de geschetste ingrepen die alle te realiseren zijn binnen de vigerende wetgeving, er toch geen beterschap komt inzake de opsporing en vervolging, dan zal naar meer radicale ingrepen moeten worden uitgezien.

Deze uitspraken van de korpsoverste van de rijkswacht lieten aan duidelijkheid niet te wensen over. Onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken wordt het standpunt van de rijkswacht officieel weergegeven. De procureur des Konings is niet geschikt om de leiding van de opsporing op zich te nemen, hij kan alleen toezicht uitoefenen op de wettelijkheid, de volledigheid en de degelijkheid ervan, en de leiding van het onderzoek door een onderzoeksrechter vernauwt het onderzoekspotentieel van de politie.

Maar ook: indien er geen beterschap komt, komen er meer radicale maatregelen. Hierdoor wordt ook de politieke betekenis van de wet op het politieambt, de vigerende wetgeving, overduidelijk: de rijkswacht neemt de grondwettelijke opdrachten en bevoegdheden van de magistratuur over en herleidt deze tot een toezicht op de politionele operatie.

Op 5 maart 1998 werden de voorstellen van de commissie Franchimont, waarbij de leiding van de opsporing bij de procureur bleef en de opdrachten van de onderzoeksrechter werden versterkt, in wetgeving gegoten.

Welke radicale maatregelen door de rijkswacht werden genomen was het voornaamste twistpunt in het parlementair onderzoek in de zaak-Dutroux. Alweer ging het daarbij om de nieuwe verzelfstandigde rijkswachtopsporing via geheime operaties. Hoewel uit het onderzoek van het Vast Comité P duidelijk bleek dat de operaties Othello en Décimes voor onderzoeksrechter Doutrèwe werden afgeschermd, werd deze belangrijke informatie uit het verslag gehouden en werd in de mondelinge voorstelling ervan het tegendeel beweerd.

Dat de parlementaire onderzoekscommissie op die wijze nog voor ze was opgericht geheel op het verkeerde been werd gezet was enkel mogelijk door een onwettelijke, onbehoorlijke en geheime samenwerking tussen de rijkswachttop, verschillende leden van het Vast Comité en de verantwoordelijke voogdijminister Vande Lanotte.

Hierin ligt ook de verklaring waarom de daarop volgende politiehervorming zijn doel miste. Er kwam enkel een organieke geïntegreerde politie op twee niveaus. Wat Vranckx eigenmachtig had ingezet, Tobback door de wet op het politieambt had geïnstitutionaliseerd, werd door Vande Lanotte gered: de verzelfstandigde en geheime politieoperatie bleef "gedesintegreerd" uit het gerechtelijk vooronderzoek.

Paars-groen

In de eerste paars-groene regering Verhofstadt werd de invloed van de socialisten getemperd. Bij de omvorming van de politie tot een geïntegreerde politie op twee niveaus liet de liberale minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne zich vangen. Om de onenigheid over graden, verloning en vergoedingen op te lossen werden akkoorden afgekocht. Vele lagere graden promoveerden plots tot hogere en de verhoging van de lonen en de veralgemening van allerlei vergoedingen maakten dat een politieman van een slecht betaalde tot de best betaalde ambtenaar werd.

Met Marc Verwilghen, de voorzitter van de commissie Dutroux, op Justitie was het te verwachten dat de vaststellingen van het parlementair onderzoek zouden omgezet worden. De voornaamste vraag was of het stokpaardje van de socialisten, de opsplitsing van het vooronderzoek in twee delen en de daardoor eveneens opgesplitste informatieverwerking en rapportering, moest worden behouden.

In april 2000 werd professor Brice De Ruyver veiligheidsadviseur van premier Verhofstadt, wat hij zou blijven tot maart 2008. Op zich was dat al een curiosum. Want wat is de opdracht en vooral de bevoegdheid van een adviseur in de Wetstraat 16 ten overstaan van de politieke verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie en Binnenlandse zaken? Het bleek al snel dat Verwilghen geen enkele kans kreeg en hij door toedoen van veiligheidsadviseur De Ruyver, duidelijk van socialistischen huize, zo goed als onder voogdij werd gesteld.

Pas recentelijk bekende Marc Verwilghen wat toen gebeurde: "Elio Di Rupo en Laurette Onkelinx hebben rond de eeuwwisseling een doeltreffend beleid tegen terreur tegengehouden." Verwilghen werd naar eigen zeggen ook niet gesteund door premier Verhofstadt. "Hij vroeg me het los te laten, omdat hij de PS toch niet kon overtuigen. Di Rupo kon de regering met een vingerknip laten vallen", besloot Verwilghen.

Parti socialiste

Toen in de regering-Verhofstadt II de groenen wegvielen, kwam het gehele inlichtingenbeleid in handen van de PS. Onkelinx op justitie (Staatsveiligheid), André Flahaut op Landsverdediging (Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid – militaire inlichtingendienst), Anne-Marie Lizin als Senaatsvoorzitter en voorzitter van de parlementaire begeleidingscommissie I en Jean-Claude Delepierre als voorzitter van het Comité I. Een nooit geziene monopoliepositie voor de Parti Socialiste.

Het is in deze periode dat het Vast Comité I én de parlementaire begeleidingscommissie verregaand onderzoek deed naar erg delicate dossiers en daarover ook duidelijke rapporten naar buiten bracht. Onder meer over Extremisme, Echelon, Swift, CIA-vluchten en Epsi.

Er moet dus wel een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de Franstalige en de Vlaamse socialisten. Wat onder het eigenzinnig en autoritair beleid van Tobback en Vande Lanotte niet mogelijk was, namelijk degelijk onderzoekswerk door het Vast Comité P en waarheidsgetrouwe rapportering daarover, werd door de Franstalige socialisten wél toegelaten. Het Vast Comité I mocht wél zijn opdracht uitvoeren.

Veel heeft dat echter niet bijgebracht. De verslagen bleven zo goed als ongelezen. De samenstelling van zowel het Comité I als van de parlementaire begeleidingscommissie werd grondig gewijzigd. Waar het echt om ging werd bij de hernieuwing van het Vast Comité P nog veel duidelijker. Diegenen die de nieuwe verzelfstandigde en geheime rijkswachtrecherche hadden toegepast, nationale magistraat Vandooren en kolonel Berckmoes, hoofd van het Centraal Bureau voor Opsporingen, werden respectievelijk voorzitter en chef-enquêtes van het comité P.

Soft?

Als je de feiten op een rijtje zet kan je niet anders dan twee veronderstellingen tegenspreken. Veelal wordt verondersteld dat het veiligheidsbeleid het werk is van rechtse partijen. Net zoals vermoed wordt dat dit beleid door wetgeving mogelijk werd gemaakt. Tweemaal onjuist. Het naoorlogse veiligheidsbeleid is niet het werk van liberale of christendemocratische politici, maar voornamelijk van socialistische ministers, die daarbij bovendien eigengereid en buiten de wet handelden.

Zelfs wanneer de wet-Franchimont de eenheid van het vooronderzoek en de bevoegdheden van de magistratuur herstelde, werd er met de wet op het politieambt voor gezorgd dat de eigen politiek, de door de rijkswacht-generaal in het vooruitzicht gestelde "radicale maatregelen", kon worden doorgevoerd.

Dat het veiligheidsbeleid in dit land de voorbije kwarteeuw een socialistische aangelegenheid is geweest, kan niet worden ontkend. Dat het “soft” zou zijn geweest is meer dan te betwisten. Doorheen het naoorlogse veiligheidsbeleid loopt één rode draad en daarin zijn twee facetten te onderscheiden.

Enerzijds is er de afbouw van het gezag over en de leiding van de onderzoeksmagistratuur in het gerechtelijk vooronderzoek. Dit gebeurde door de opsplitsing ervan in twee delen: de verzelfstandigde en geheime politierecherche en klassieke gerechtelijke opsporing en onderzoek.

Anderzijds is er de omvorming van de rijkswacht tot het sterkste en best uitgeruste politiekorps dat alle andere moest overnemen. Deze politiek kan als geslaagd worden beschouwd. Door de nieuwe politieorganisatie verloor de onderzoeksmagistratuur zijn eigen politiedienst, de door de liberalen in 1919 opgerichte Gerechtelijke Politie bij de Parketten, waarvan de procureur directeur was.

De geïntegreerde politie op twee niveaus wijzigde in niets de opsplitsing van het vooronderzoek. Daardoor verloor de onderzoeksmagistratuur ook het gezag en de leiding over een voornaam deel van het vooronderzoek, de verzelfstandigde politierecherche. De desintegratie van de informatieverwerving, -verwerking en -rapportering die er het gevolg van is, blijft dan ook als een erfelijke belasting op het politie- en justitie vraagstuk wegen.

Rechterlijke (on)macht

Het voornaamste gevolg van de aangehouden socialistische politiek rond veiligheid ligt in de overdracht van opdrachten en bevoegdheden van de onderzoeksmagistratuur naar de nieuwe politiestructuur. Langs deze weg werden "radicale ingrepen" gedaan in de wijze waarop het vooronderzoek in strafzaken verloopt, in de strafprocedure.

Hierdoor verloor de rechterlijke macht niet alleen zijn gezag en leiding op een behoorlijk deel van zijn eigen opdracht, door de verdwijning van de gerechtelijke politie bij de parketten verloor het ook het politiekorps om deze opdracht onbetwist uit te voeren. Dit beleid zorgde ervoor dat de uitvoerende macht veel meer greep kreeg op wat door de scheiding der machten eigenlijk het voorbehouden terrein van de rechterlijke macht was. Wat aanvankelijk het monopolie was van de onafhankelijke en onpartijdige onderzoeksrechter werd deels door de geheime politieoperatie onder het versterkt gezag van de uitvoerende macht gebracht.

Deze nieuwe toebedeling van opdrachten en bevoegdheden lijkt niet meer terug te schroeven. Na de wijzigingen in het vooronderzoek heeft het politiek beleid nu ook een fundamentele wijziging aangebracht in de opdrachten en bevoegdheden van de strafrechter. Hier is een andere wijziging van opdracht en bevoegdheid vast te stellen: deze van de rechter naar het openbaar ministerie.

De afkoopwet was daar de ultieme bevestiging van. Door deze wet op de uitgebreide minnelijke schikking verkreeg het openbaar ministerie de bevoegdheid om in de plaats van de strafrechter te oordelen over schuld en boete. Hoewel deze wet tot stand kwam onder het premierschap van de PS, wordt deze nog "radicalere ingreep" niet door een socialistische minister maar door een CD&V-mandataris gepromoot. De huidige justitieminister Koen Geens heeft er de kern van zijn hervorming van gemaakt.

Geens

Dat het onder socialistisch beleid bekomen en nu door de CD&V voortgezette veiligheidsbeleid weinig doeltreffend is, wordt door de dagelijkse feiten bewezen. Dat het niet in overeenstemming is met de vereisten van een democratische rechtsstaat is inmiddels ook duidelijk aangetoond. Een recent arrest van het Grondwettelijk Hof keurde immers de afkoopwet af omdat deze niet in overeenstemming is met de Grondwet en met de supranationale regelgeving.

Het is de bevestiging van de uitspraak van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie die ons land daarom een “ schurkenstaat” noemde. Het Grondwettelijk Hof verwees onder meer naar de miskenning van de bevoegdheden van de onafhankelijke en de onpartijdige rechter en naar het andere statuut van het openbaar ministerie dat onder het gezag van de uitvoerende macht staat.

Dit arrest geeft duidelijk aan waarover het al die tijd ging, wat de werkelijke inzet en bedoeling was van het voornamelijk door de Vlaamse socialisten gevoerde beleid: de afbouw van de opdrachten en bevoegdheden van de rechterlijke macht en de versterking van de uitvoerende door een bevoegdheidsoverdracht vooreerst naar de politie en vervolgens naar het openbaar ministerie. In een democratische rechtsstaat kan je dergelijk beleid moeilijk soft noemen.

LEES OOK
Karl van den Broeck / 27-04-2024

Hoe lang kan een partij een verrader in haar rangen dulden?

Het net rond Vlaams Belang-parlementslid Filip Dewinter is helemaal gesloten en toch blijft hij op post.
Dewinter en Van Grieken
De Helpdesk / 27-04-2024

'Help, zogenaamde democraten steken mij de loef af!'

Deze week kreeg De Helpdesk een in zijn eer gekrenkte dictator aan de lijn.
De Helpdesk met Bashar al-Assad
Koen Smets / 26-04-2024

Snel denken, verkeerd denken

Snel denken is een adaptieve eigenschap die ons goed van pas komt.
marathon