Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Stokken in de wielen van de ongelijkheidsmachine

Edi Clijsters
protest
(Sushil Nash (Unsplash))

Indien een beoordeling van Paul Goossens' jongste boek zich tot één woord zou moeten beperken, zou dat luiden: chapeau! Zijn omvangrijke geschiedenis-plus-analyse van wat Goossens de 'ongelijkheidsmachine' noemt, is in ettelijke opzichten indrukwekkend.

Niet vanwege de omvang an sich. Want de generaties die nog 'begrijpend lezen', schrikken niet terug voor kanjers van vijfhonderd bladzijden of meer. Wel vanwege de waarlijk verreikende horizon die in de historische schetsen aan bod komt én vanwege de scherpe en grondig onderbouwde analyse van wat in die geschiedenis allemaal is foutgelopen. Tientallen citaten en een zeer uitgebreide lijst van geraadpleegde literatuur maken duidelijk waar dat onderbouwende materiaal vandaan komt, en dat de auteur wel degelijk zijn huiswerk heeft gemaakt.

Niet minder belangrijk is ook de vaststelling dat deze kanjer erin slaagt om tal van begrippen en evoluties — die al bij al toch behoorlijk ingewikkeld zijn — weer te geven in een taal en stijl die verteerbaar blijven, ook voor wie niet heeft doorgeleerd. Dat is een verdienste waar weinig academici prat kunnen op gaan, en die allicht te maken heeft met de decennialange journalistieke ervaring van de auteur.

Bovendien heeft Goossens zijn omvangrijke uiteenzetting gestructureerd zoals een goede leermeester dat hoort te doen: hij zegt eerst wat hij wil vertellen, vertelt dat vervolgens uitvoerig en met tal van voorbeelden, en vat tenslotte nog eens samen wat hij heeft gezegd. De drie grote delen die samen ruim vijfhonderd bladzijden beslaan zouden zó een lessencyclus kunnen vormen voor een volkshogeschool ... mocht zoiets verheffends nog bestaan.

Cijferdans

Voor hij aan dat omvattende driedelige panorama begint, serveert Goossens de lezer een resem cijfers die hij terecht "choquerend, en zelfs obsceen" noemt, maar die wel wetenschappelijk vaststaan. Ze zijn te danken aan jarenlang monnikenwerk van kritische academici die zich niet zoals de meeste van hun collega's lieten verblinden door de ideologie van de alleenzaligmakende vrije markt. Ze stammen recent zelfs uit rapporten van Europese en internationale instellingen die bezwaarlijk kunnen verdacht worden van revolutionaire sympathieën.

Toch doet zelfs een uiterst beperkte bloemlezing de lezer werkelijk naar adem snakken.

De beroemd/beruchte 1% superrijken bezitten samen ruim 37% van de hele mondiale rijkdom; de minder fortuinlijke onderste helft van de wereld 'bezit' niet eens 2%. Overigens heb je binnen die geld-elite natuurlijk nog lieden die het wat breder hebben dan anderen: in 2021 bezaten de tien rijkste individuen op deze planeet 6,5 keer zoveel als de armste 40%. Die tien rijkste miljardairs waren in maart 2020 ongeveer 700 miljard dollar waard.

En of de rest van de wereld nu onder de covidpandemie kreunde of niet, dat tiental boerde ook toen niet slecht: eind 2021 werd hun gezamenlijk fortuin geraamd op 1.500 miljard dollar. Dat is, omgerekend, een toename met zowat 1,3 miljard dollar per dag. Er zijn mensen voor wie 'grenzen aan de groei' toch een heel aparte betekenis moet hebben.

Tijdens die pandemie zijn trouwens nog wel méér mensen wat rijker geworden: volgens het financiële magazine Forbes waren er in maart 2021 660 dollarmiljardairs méér dan een jaar voordien. Dat zijn recente cijfers.

Treffend is vooral dat in de voorbije veertig jaar de ongelijkheid qua vermogen én inkomen opvallend is toegenomen. Terwijl schromelijke ongelijkheden in de meeste westerse landen in de periode na de Tweede Wereldoorlog – weliswaar gematigd – werden afgebouwd, begon de ongelijkheidsmachine sinds het eind van de jaren 70 weer volop te draaien.

Doorgaans wordt die ommekeer in verband gebracht met het aantreden van Margaret Thatcher en Ronald Reagan. Maar uit cijfers voor de voormalige Sovjet-Unie en voor China blijken die regimes in hetzelfde bedje ziek. In Rusland kon de onderste helft van de bevolking in 1980 nog rekenen op 31% van het nationaal inkomen, in 2021 nog maar op 17%. Terwijl de 1% daar vandaag ruim 47% van het nationale vermogen bezit, en de 10% rijksten goed 74%.

Dat de Volksrepubliek China haar aandeel in het mondiale inkomen in de voorbije jaren fors verhoogde (van 3 naar circa 20%) kwam kennelijk niet àlle inwoners even veel ten goede: de onderste helft zag haar inkomen wel groeien met een factor 386, maar voor de best gesitueerde1% bedroeg die factor 1.800.

Cijfers en cijferreeksen tonen ook aan dat die afgrondelijke kloof niet het gevolg is van goddelijk ingrijpen of van een droeve speling van de natuur, maar dat ze door mensen is tot stand gebracht. En dus ook door mensen zou kunnen worden overbrugd of althans gemilderd ... maar dat is voor straks.

Scheeeftrekking

Hoe de 'ongelijkheidsmachine' te werk gaat, bekijkt Goossens vanuit drie gezichtshoeken. De eerste schetst "de barre tocht" van de gelijkheidsgedachte doorheen de Europese geschiedenis, met name dan voorzover die vanaf 1500 met de wereldgeschiedenis samenviel.

Dat is hoegenaamd niet overbodig, want eigenlijk is juist ongelijkheid "de ruwe grondstof van de geschiedenis", aldus de gezaghebbende Nederlandse historicus en politicoloog Siep Stuurman, die onder meer publiceerde over marxistische staatstheorie en over gelijkheidsdenken doorheen cultuurverschillen.

Je hoeft overigens waarachtig geen marxist te zijn om te merken dat de hele geschiedenis een onophoudelijke strijd te zien geeft tussen de happy few die hun privileges willen behouden en 'morrend volk' dat opkomt voor een rechtvaardiger verdeling van aardse goederen en – vooral – kansen.

Of zoals wijlen Joop den Uyl dat in de jaren 70 als sociaaldemocratisch premier van Nederland uitdrukte: “een rechtvaardiger spreiding van kennis, macht en inkomen”. Den Uyl komt in het boek niet voor, maar zijn uitspraak vat perfect samen wat door de 'ongelijkheidsmachine' grondig wordt scheefgetrokken ten koste van de hele samenleving.

Die scheeftrekking gebeurde binnen de honderden staatjes en staten die Europa rijk was, en vervolgens door enkele van die Europese staten ook elders in de wereld, die ze met wapengeweld of aan conferentietafels onder elkaar hadden verdeeld. De uitbuiting van de eigen bevolking en – later en nog meedogenlozer – van de slaven uit de kolonies was slechts mogelijk dank zij de steun van religieuze en intellectuele leiders.

Typerend voor de denkpatronen van die tijd: enkele van de mannen die in de onafhankelijkheidsverklaring van de prille Verenigde Staten schreven dat "all men are created equal" waren zelf rijke slavenhouders. Uitbuiting in binnenland en kolonies legde de grondslag voor het ophopen van gigantische kapitalen.

In 1900 was in de toonaangevende Europese landen (waaronder toen ook België) ongeveer 90% van de nationale rijkdom in handen van de 10% rijksten. In 1980 was het minder dan 55%, onder meer als gevolg van de sociale en economische schokgolven van twee wereldoorlogen.

Edoch: privileges worden niet zomaar opgedoekt. Vanaf de jaren 80 begon "de revival van de ongelijkheid". Die wordt doorgelicht in het tweede deel dat –logischerwijze, zo blijkt – vooral oog heeft voor de Verenigde Staten. Met recht en reden spreekt de auteur hier over "de honderdjarige burgeroorlog tussen bonden en bedrijven".

De breed geborstelde historische schets hoeft niet eens in detail in te gaan op de onwaarschijnlijk brutale, letterlijk moordende manier waarop arbeiders — en andere emancipatiebewegingen — in de VS werden aangepakt. Wat telt is het resultaat. Even eerlijk als gewetenloos werd dat door multimiljardair en beursgoeroe Warren Buffett erkend: het gaat inderdaad om een klassenstrijd, en die zijn wij aan het winnen. Duidelijker kan niet.

Europa

Hebzucht die tot (neo)religie wordt verheven, kent uiteraard geen grenzen. Vijfhonderd jaar geleden niet, anno 2023 nog veel minder. In deel drie neemt Goossens onder de loep hoe (aanvankelijk slechts West-) Europa door het heroplevende graai-kapitalisme vanuit de VS werd overrompeld en gekneed.

Enerzijds rolden in 1944 met de troepen ook de ideeën uit de VS – toen nog helemaal in de ban van Franklin Roosevelts New Deal – Europa binnen. Anderzijds zorgde de angst voor het “oprukkende communisme” ervoor dat ook in West-Europa een pak sociale maatregelen werden verwezenlijkt die vóór 1940 ondenkbaar leken. De verzorgingsstaat — door Goossens nog te vaak met het anglicisme 'welvaartsstaat' betiteld – werd gedurende 'trente glorieuse' jaren uitgebouwd.

Maar vanaf de late jaren 70 werd op die verworvenheden stevig ingebeukt; en voor dat tegenoffensief bleek het geïnstitutionaliseerde 'Europa' een bijzonder doeltreffend vehikel. Want in tegenstelling tot de vele idealistische beschouwingen en hooggestemde officiële verklaringen, was het verhaal van het eenwordende Europa "nooit een sociaal verhaal", stelt Goossens. En hij kan het weten, aangezien hij al ruim een kwarteeuw lang het Europese reilen en zeilen kritisch observeert.

Dat de Europese gemeenschappelijke markt (eerst voor kolen en staal, en later voor kapitalen, personen, goederen en diensten) in doorslaggevende mate een creatie was van de Verenigde Staten, werd al in 1978 aangetoond in een studie van de Nederlandse politicoloog Kees van der Pijl. Die kreeg betrekkelijk weinig aandacht omdat ze lijnrecht inging tegen het 'idealistische' sprookje dat altijd al politiek en media overheerst; dat ze in dit boek zelfs niet in de literatuurlijst opduikt is wel merkwaardig.

Amerikaans verlengstuk

Een schuchtere poging van de Duitse sociaaldemocratische kanselier Willy Brandt om aan het Europa van de big business ook een sociale dimensie toe te voegen, werd beleefd afgevoerd.

Van die andere sociaaldemocraat, Jacques Delors, tien jaar lang voorzitter van de Europese Commissie en door velen nog steeds vereerd als de ‘vader van de Europese Unie', erkent Goossens wel ruiterlijk dat pas met hém "de sociale problematiek op de Europese agenda verscheen". Maar hij herinnert er toch ook aan dat diezelfde Delors "de eenheidsmarkt realiseerde, de kapitaalmarkten liberaliseerde, de concurrentiestaat heiligde en in 1991 met het Verdrag van Maastricht de eenheidsmunt forceerde".

Alleen bleken ook op dat vlak iets of wat efficiënte controlemechanismen of sociale waarborgen volstrekt te ontbreken. De spectaculaire financiële crisis van 2008 en de dramatische sociale weerslag daarvan in ettelijke Europese landen volstond kennelijk niet om de ogen van politici en economen te openen. Aan de fundamentele 'constructiefouten' van de muntunie (of van de kras gedereguleerde gemeenschappelijke markt) is immers niet getornd.

'Europa' als verlengstuk vàn – in plaats van remedie tégen – de doctrine van het meedogenloze kapitalisme à l’américaine ... dat is een kritiek die je niet zal horen in het koor van rechtse nationalisten. Die beweren wel dat zij bekommerd zijn om 'eigen' tradities en waarden, maar vertikken het om in te zien dat de grootste bedreiging daarvoor precies komt uit de hoek van de ongebreidelde vrije-markteconomie.

Dàt Europese verhaal is bepaald geen fraai verhaal. En Europa-kenner Goossens herinnert er niet zonder reden aan dat pogingen van wijlen François Mitterrand om de ongelijkheidsmachine van de internationale financiële markten tenminste enigszins aan banden te leggen prompt werden onderuit gehaald door een systematische speculatie tegen de Franse munt.

De auteur heeft ook geen goed woord over voor de zogenaamde 'derde weg' van sociaaldemocraten als Tony Blair of Gerhard Schröder die in feite slechts neerkwam op een nogal cynische toepassing van een populaire slogan uit de VS: “if you can’t beat them, join them”.

De slotbedenkingen klinken dan ook allesbehalve hoopgevend. "Pas als de financiële markten gekortwiekt worden, kan de ongelijkheidsmachine worden afgeremd en misschien ontmanteld”, waarschuwt de auteur. Maar daar is helaas geen sprake van.

En om "een complete implosie en een gigantische sociale ravage" te vermijden, groeit ondertussen de schuldenberg wereldwijd naar nooit gekende hoogten. Het IMF becijferde dat eind 2020 een globale schuld uitstond van 226.000 miljard dollar. Dat is 256% van het wereld-bbp.

Wie dit leest én ziet hoe efficiënt het handvol multimiljardairs elke vorm van regulering weten te omzeilen of in de grond te boren, wéét gewoon dat een implosie onvermijdelijk is. En er is niet de geringste verbeeldingskracht voor nodig om te raden wie daarvan het slachtoffer zal worden. Zeker niét dat handvol ...

Somber

Tot zover de gedegen en scherpe analyse én de sombere conclusie die dit boek aanreikt voor wie het wil weten. Wellicht is het niet passend om bij zo'n magnum opus aandacht te besteden aan onvolkomenheden of fouten van ondergeschikt belang.

Al verdient ééntje wel vermeld te worden, juist omdàt ze perfect illustreert hoe ver niet alleen het financiële maar ook – en minstens evenzeer – het culturele imperialisme van de VS al is doorgedrongen in de Europese geesten. Uitgerekend in een boek als dit steevast de termen 'Amerika' en 'de Amerikanen' gebruiken terwijl alléén de Verenigde Staten worden bedoeld, dat is wel erg kras. Wie ooit met Latijns-Amerikanen onder één dak heeft gewoond zou voor de rest van zijn dagen dat imperiale taalgebruik moeten afgeleerd hebben.

Een ander punt van kritiek is echter van veel groter gewicht. Het moge de heer Goossens een troost zijn dat die kritiek niet alleen voor hem geldt, maar ook voor andere verdienstelijke auteurs die vanuit oprechte verontwaardiging en/of bekommernis andere maatschappelijke verschijnselen onder de kritische loep nemen ... zoals bijvoorbeeld de toenemende geloofwaardigheidscrisis die de democratie doormaakt. En uiteraard geldt die kritiek nog veel méér voor de recensent die al die boeken leest en er steeds moedelozer van wordt.

Want hoe briljant – én noodzakelijk – de diagnoses ook mogen wezen, over remedies houden die auteurs het doorgaans bij voornemens die even vanzelfprekend als vaag zijn. Wensdenken in overvloed, maar concrete – en vooral haalbare — stappenplannen zijn in geen velden of wegen te bespeuren.

Ongetwijfeld moet het graaikapitalisme aan banden worden gelegd. En even ongetwijfeld moeten daarvoor democratische controlemechanismen worden ingevoerd of versterkt. Ongetwijfeld is een fundamentele bijsturing én versteviging van de bestaande democratie levensnoodzakelijk. Wie ook maar een greintje sociaal verantwoordelijkheidsgevoel heeft kan het daar mee eens zijn. Alleen blijft — met alle verschuldigd respect voor het geweldige werk dat in hier of in vergelijkbare forse studies is verzet — toch de tergende vraag overeind: hoé moet dat concreet worden aangepakt ?

In 1901 worstelde de Russische politieke balling Vladimir Iljitsj Oeljanov al met die vraag. Hij schreef daarover een artikel in de partijkrant van de bolsjevweken: Waar beginnen? en werkte dat een jaar later uit tot de brochure Wat te doen? ofte Que faire ? De recepten die in de brochure worden aangeduid mogen achterhaald zijn, de vraag heeft niets van haar relevantie verloren. Naar een bruikbaar antwoord blijft het zoeken.

LEES OOK
Jan Walraven / 08-12-2023

Het grote (on)gelijk in het nieuwe Apache Magazine

Het winternummer van Apache Magazine focust op (on)gelijkheid, van de wieg tot de kist.
Het winternummer van Apache Magazine focust op (on)gelijkheid, van de wieg tot de kist.
Frederik Polfliet / 30-06-2023

Paul Goossens: 'Obscene concentratie van rijkdom is luid alarmsignaal'

Terwijl de ongelijkheidsmachine verder dendert, duwt rechts het debat richting identitaire kant, hekelt Paul Goossens.
Paul Goossens