Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Wat (we denken dat) anderen over ons denken

Koen Smets
Foto: CC BY Nathan Rupert
Foto: CC BY Nathan Rupert

We zijn inderdaad behoorlijk begaan met hoe anderen ons zien, en de gedachte alleen al dat we een slechte indruk op hen na zouden laten vervult ons met afschuw. We zijn er als de dood voor niet te hebben gemerkt dat er een grote keutel zichtbaar in onze neus zit, of een stuk spinazie tussen onze voortanden. Erger nog:  ‘wardrobe malfunctions’, een storing in het kledingdepartement na het toiletbezoek, zoals – voor heren – een open gulp, of – voor dames – de rok die in de onderbroek zit.

Niet enkel de ongelukjes

Het zijn overigens niet enkel zulke mishaps die we vrezen. Wanneer we naar buiten gaan is de keuze van de kleren die we dragen, en wat we met ons gelaat doen (scheren, ons neushaar bijtrimmen, of make-up aanbrengen) – in tegenstelling tot wat we onszelf wel eens vertellen – meestal niet voor onszelf. Nu we allemaal binnenshuis zitten tijdens de lockdown, schenken we hooguit wat aandacht aan die gedeelten van ons voorkomen die in beeld van onze webcam komen tijdens het volgende Zoomgesprek.

En het is ook lang niet alleen een kwestie van hoe we eruit zien, maar ook van wat we doen – en hoe we denken dat anderen ons zullen zien. Stanley Milgram is wellicht het meest bekend om zijn roemruchte gehoorzaamheidsexperiment waarin de deelnemers elektrische schokken met toenemende intensiteit moesten toedienen aan een onbekende telkens die een verkeerd antwoord gaf op een vraag van algemene kennis. Milgram werkte echter ook rond een ander concept: het overtreden van normen.

Tijdens de jaren 1970 gaf hij zijn studenten aan de City University in New York de opdracht de metro te nemen tijdens de piek, en te vragen aan die reizigers die het geluk hadden te kunnen zitten, hun zitje af te staan. Wat opmerkelijk was, was het feit dat niet minder dan 68% positieve reageerde op zo’n verzoek en vrijwillig opstond. Wat echter nog meer opmerkelijk was, was hoe moeilijk – zelfs traumatisch – de experimentatoren deze opdracht vonden. In een artikel uit 2004 (30 jaar na de feiten) in de New York Times hebben sommige toenmalige deelnemers aan het experiment het over hun nog steeds levendige herinneringen – “Ik voelde me misselijk,” zei een onder hen, “ik was bang dat ik zou gaan braken.”

crowded subway
Mag ik uw zitje, of zijn het er twee? (Foto: CC BY WNYC New York Public Radio)

Milgram zelf was aanvankelijk verbaasd dat zijn studenten de taak zo moeilijk vonden, en besloot het zelf ook te proberen. En hij bleek zelf evenmin in staat te zijn deze simpele opdracht uit te voeren: in een drukke wagon op een gezeten passagier toestappen, en hem of haar om hun zitje vragen. Wanneer hij er uiteindelijk toch in slaagde te doen wat hij aan zijn studenten had opgedragen, en een man ook daadwerkelijk opstond, voelde hij een hevige nood om zijn verzoek te rechtvaardigen: “Mijn hoofd zonk tussen mijn knieën, en ik voelde mijn gelaat verbleken. Het was geen rollenspel. Ik voelde me echt alsof mijn einde naderde.”

De gêne die we voelen in sociale situaties heeft wel vaker te maken met het (vermeende) overtreden van normen. We hebben een sterke tendens te denken dat anderen ons uiterlijk en ons gedrag voortdurend gadeslaan en beoordelen.

Daar is zelfs een naam voor: het spotlighteffect, een term die in 2000 voor het eerst werd gebruikt door de psychologen Thomas Gilovich, Victoria Medvec en Kenneth Savitsky. In een van hun experimenten vroegen ze de deelnemers een T-shirt te dragen met een afbeelding van de zanger Barry Manilow, een artiest die “niet bijzonder populair is onder universiteitsstudenten”, en in te schatten hoeveel van hun medestudenten dat zouden merken. Gemiddeld voorspelden ze dat bijna de helft zou merken dat ze een gênant lullig, normoverschrijdend T-shirt droegen. In werkelijkheid was het nauwelijks een kwart.

Het spotlighteffect, de verwerkelijking van onze terughoudendheid om de geldende normen te overtreden, verhindert ons daden te stellen die ons zouden kunnen doen verbannen uit onze sociale kring. Het is een eigenschap die we wellicht al met ons meedragen van toen onze voorouders nog in kleine stamgemeenschappen leefden, een sterke kracht die ons beschermt tegen verlegenheid, of erger. Zou u de straat opgaan in uw ondergoed, of zelfs helemaal naakt? Wellicht niet.

Onder druk

Zou u het doen mocht u midden in de nacht ontwaken en een gasreuk bemerken, en beseffen dat uw huis misschien op het punt staat te ontploffen? Wellicht wel. Die kracht is niet absoluut, en wat u hier zou doen is wat in het Engels hedging heet, het jezelf indekken tegen een risico. U betaalt een relatief kleine kost (de potentiële gêne in uw adams- of evaskostuum op straat te staan) om de rampzalige consequentie te vermijden waarbij u, terwijl u uw sokken nog aan het aantrekken bent, door een explosie in stukken wordt gereten.

in the spotlight
Niemand geeft jou aandacht, hoor! (Foto: Rebecca Orlov (Unsplash))

Maar, zoals Annie Duke – een top-pokerspeelster, psycholoog en auteur van een uitstekend boek over besluitvorming onder onzekerheid. Thinking in Bets – uitlegde in een recente episode van de Behavioral Grooves podcast, we maken niet automatisch zo’n afweging. Als de hoogdringendheid van de gasreuk, of het klank- en lichtspel van vlammen die aan de trap likken, er niet zijn om ons aan te moedigen ons in te dekken tegen het risico voortijdig aan ons eind te komen en het risico op een gênante naaktvertoning te negeren, dan zijn we een stuk meer terughoudend.

Toen de COVID-19 crisis nog in de prille beginfase was gingen de meeste mensen gewoon door met handen schudden in plaats van te elleboogtikken, “want ze wilden er niet lullig uit zien. Ik ging, niet lang voor de lockdown, naar een restaurant. Ik heb mijn desinfecterende doekjes bij, dus ik veeg alles schoon – en iedereen bekijkt me alsof ik getikt ben. De reden is dat niemand er dom wil uitzien. ‘Ik heb net twee weken lang alles met Dettol zitten schoonvegen, en nu blijkt er niets aan de hand te zijn – hoe stom voel ik me nu! Ik deed wekenlang aan elleboogtikken met anderen, en jongens, ik voel me idioot!’”

We voelen ons niet op ons gemak bij onzekerheid, en we voelen ons niet op ons gemak wanneer we iets doen dat tegen de sociale normen ingaat. Er is – of er was tenminste – geen norm rond wat wel of niet te doen wanneer een pandemie op het punt staat uit te breken. Dus bleef de geldende norm van kracht – “doe niet idioot” – zolang we niet zeker waren dat anderen ons niet als een idioot zouden bekijken.

Dat is een slechte combinatie. De meesten onder ons aarzelden al die rare dingen te doen die nu doodnormaal zijn, tot wanneer het duidelijk was dat COVID-19 ernst was – en het al vijf voor twaalf was. Er was immers geen gasreuk en er waren geen vlammen op de overloop om ons tot actie te dwingen. Ons ongemak en onze angst er dwaas uit te zien verhinderden ons onszelf in te dekken, en we maakten een afweging die, achteraf bekeken, misschien niet de slimste was.

Het spotlighteffect kan, net zoals menig andere cognitieve bias, nuttig en adaptief zijn. Maar het kan ons ook overmatig beschermen. Het kan ons de vreugde ontnemen om, zoals in het liedje, “te dansen alsof niemand ons bekijkt”, om te doen wat goed voelt, wat anderen ook over ons denken. Het kan ons ook verhinderen te doen wat nodig is om ons eigen leven en dat van anderen te vrijwaren.

Maar als we ons bewust zijn van dat spotlighteffect, dan kunnen we wat meer van het leven genieten, en wie weet, op een dag, ons leven redden. Misschien kunnen we wat meer worden als Britt Ekland, de (nu 78-jarige) actrice die in het BBC-programma The Real Marigold Hotel verklaarde: "Het beste van oud worden... dat is, het kan je geen zak schelen. Ik kan gerust iets gewaagds zeggen... en ik geef niets om wat de anderen daarvan denken." Die spots, die staan, voor haar én voor ons, namelijk bijna altijd uit.