Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

No-one will get something for nothing

Matthias Somers
Matthias Somers
Matthias Somers
Matthias Somers
Matthias Somers

Je kunt je de vraag stellen of zulke ideeën wel de toets der rechtvaardigheid doorstaan – je moet je die vraag stellen, maar ik ga dat hier niet doen. Ik zal me beperken tot een andere vraag: help je meer mensen weer aan een job door hen te verplichten te werken in ruil voor het recht op een uitkering?

Zo’n twee jaar geleden introduceerde de coalitieregering van Conservatieven en Liberalen in het Verenigd Koninkrijk de verplichte gemeenschapsdienst in ruil voor het recht op een uitkering. Eerder dan dit programma meteen voor iedereen uit te rollen, maakte het Department for Work and Pensions (DWP) er echter een experiment van: zo’n  16.000 mensen die reeds twee jaar een werkloosheidsuitkering kregen, werden lukraak ingedeeld in drie verschillende groepen (het ging dus om een randomized control trial). De eerste groep bleef de gebruikelijke ondersteuning van de publieke tewerkstellingsdienst krijgen, de tweede groep kreeg meer intensieve begeleiding, en de derde groep moest overstappen op een programma uitgedokterd door externe partners waarbij ze verplicht werden tot werk in ruil voor hun uitkering. Vervolgens werden de drie groepen opgevolgd gedurende 91 weken (dus een jaar en negen maanden, of 637 dagen). In december 2013 publiceerde het DWP zijn evaluatierapport. Wat waren de resultaten?

Kijken we eerst naar de impact op tewerkstellingskansen. Van de 637 dagen dat de langdurig werklozen gevolgd werden na de start van het experiment, werd in de controlegroep gemiddeld 74 dagen gewerkt (dus 11.62% van de periode). In de andere twee groepen ligt dat aantal gewerkte dagen iets hoger: wie verplicht werd tot gemeenschapsdienst had gemiddeld gedurende 83 dagen ‘regulier’ werk (= 13.03% van de periode); wie meer intensieve begeleiding van de publieke tewerkstellingsdienst kreeg, werkte gemiddeld 84 dagen van de 637 (dus 13.19% van de tijd). Door langdurig werklozen te verplichten tot gemeenschapsdienst, stijgt het aantal door hen gewerkte dagen in de opvolgingsperiode van 21 maanden dus met 1.41 procentpunt; voor wie in plaats van verplichte gemeenschapsdienst te doen, meer intensieve begeleiding kreeg, zien we een stijging van het aantal gewerkte dagen met 1.57 procentpunt.

De resultaten aan het einde van de rit zijn nog slechter. Aan het einde van de opvolgingsperiode van 91 weken was 18% van de controlegroep aan het werk. De resultaten van de groep die verplicht werd tot gemeenschapsdienst zijn identiek: ook daar is aan het einde van het experiment 18% aan het werk. Voor wie meer intensieve begeleiding kreeg, is dat 19%. We zien hier dus geen enkel verschil in resultaat tussen de drie groepen; hun kansen om aan het einde van het programma werk te hebben waren precies dezelfde.

Dit gebrek aan impact van de verschillende programma’s op de tewerkstellingskansen van de langdurig werklozen hoeft niet te verbazen: de overgrote meerderheid van hen is niet werkloos omdat ze niet willen werken (dan zou hen verplichten tot gemeenschapsdienst immers tot een grote uitstroom uit het programma moeten leiden: als je dan toch moet werken, dan liever voor een decent loon dan voor niets), maar omdat bedrijven niet op zoek zijn naar werknemers met hun vaardigheden en talenten. Verplichte gemeenschapsdienst lost dit probleem niet op. Als er al iets uit de resultaten naar voor komt, is dat aangepaste en meer intensieve begeleiding meer effect heeft op de tewerkstellingskansen van langdurig werklozen dan verplichte gemeenschapsdienst. Maar zelfs dan blijft het weinig bemoedigende feit dat meer dan vier op vijf langdurig werklozen 21 maanden na de start van het programma géén werk heeft.

Nu is het natuurlijk niet zo dat wie geen werk heeft gevonden, sowieso een werkloosheidsuitkering blijft ontvangen. Sommigen schakelen over van een werkloosheidsuitkering op een ziekte-uitkering van één of andere aard, anderen verdwijnen helemaal uit het systeem. En hier zien we ‘betere’ resultaten voor de alternatieve programma’s. In de controlegroep ontving men gemiddeld gedurende 79.91% van de opvolgingsperiode van 21 maanden een uitkering: meestal een werkloosheidsuitkering, soms een invaliditeitsuitkering. In de groep die verplicht gemeenschapsdienst moest uitvoeren, liep dat terug tot 76.61% van de tijd, en in de groep die extra begeleiding kreeg tot 75.82% – een daling met respectievelijk 3.30 en 4.09 procentpunt. Zouden we enkel naar werkloosheidsuitkeringen kijken, zijn de verschillen groter, maar dat wordt deels gecompenseerd doordat het gemiddelde aantal dagen op invaliditeitsuitkering in de experimentele groepen een stuk hoger ligt dan in de controlegroep (een stijging van gemiddeld 39 dagen naar 49 dagen voor wie verplicht werd tot gemeenschapsdienst of meer intensieve begeleiding kreeg). We zien dus wel een daling van het aantal dagen dat mensen een uitkering krijgen wanneer ze verplicht worden tot gemeenschapsdienst, maar al bij al is dit verschil beperkt. Bovendien is de daling groter wanneer ze niet moeten werken voor hun uitkering, maar hen meer intensieve begeleiding wordt geboden.

In het kort: na de opvolgingsperiode van 21 maanden hebben precies evenveel mensen in de controlegroep een job als in de groep die verplicht werd gemeenschapsdienst uit te voeren; en wie gemeenschapsdienst moest doen heeft op die periode van 637 dagen gemiddeld 9 dagen meer gewerkt en 21 dagen minder lang een uitkering gekregen. De resultaten van meer intensieve begeleiding zijn telkens beter. Vanwaar dan, ondanks het feit dat de impact van verplichte gemeenschapsdienst erg beperkt tot nihil is, toch de populariteit ervan? Waarom kiest bijvoorbeeld de Britse overheid ervoor om ondanks de betere resultaten van intensievere begeleiding toch door te gaan met werklozen te verplichten taakjes uit te voeren in ruil voor hun recht op een uitkering?

Een Deens onderzoek kan hier een deel van de verklaring bieden: dat onderzoek bevestigt (op theoretische gronden) de erg beperkte effecten van zogenaamde workfare-programma’s op de deelnemers van die programma's, maar voegt er aan toe dat ze desondanks een ‘positief’ effect kunnen hebben op de globale tewerkstelling: ten eerste zal wie werkt minder geneigd zijn hun job op te geven wanneer ze er ontevreden over zijn (want het alternatief is nog vele malen slechter), en ten tweede zullen zij hun looneisen matigen (omdat werkgevers weten dat er voldoende goedkopere alternatieven voorhanden zijn). Win!

Maar het kan ook zijn dat ik naïef ben, en dat langdurig werklozen en leefloners verplichten tot werk in ruil voor hun uitkering helemaal niets te maken heeft met pogingen hen sneller weer aan het werk te krijgen, en dat het dus ook geen zin heeft op de slechte resultaten van bestaande programma's te wijzen.

Het gaat niet om hen, het gaat om ons. Wij aanvaarden niet meer dat mensen pech kunnen hebben. Pech bestaat niet. Pech is een teken van schuld. Wie minder fortuinlijk is dan ons, moet wel iets verkeerd doen, en zullen we dus ook niet ‘zomaar’ helpen. Al helpt het hen geen moer, werken zullen ze doen. Waarom? George Osborne formuleerde het kernachtig toen hij de verplichting tot gemeenschapsdienst introduceerde:

We are saying there is no option of doing nothing for your benefits, no something-for-nothing anymore. No-one will get something for nothing.

LEES OOK
Samira Atillah / 10-09-2019

Gemeenschapsdienst voor werklozen dreigt juridisch mijnenveld te worden

Professor Daniël Cuypers (Universiteit Antwerpen) waarschuwt dat de invoering van de gemeenschapsdienst juridisch en praktisch allesbehalve evident wordt. "Allicht moet het op de…
orange-253931_1280
Herman Loos / 17-11-2014

Werklust

De competitieve markteconomie liet zich afgelopen week weer van haar mooiste zijde bewonderen in de wondere wereld van de interimarbeid. "Wat moet je immers? Een scène maken en op…
Herman Loos - Column - Uitgelicht