Het is weer voorbij die mooie zomer. De zon is stilaan aan het verdwijnen. En ik heb er een zware week opzitten. Mijn gemoed wordt sterk bepaald door het weer, maar deze week was het niet de grijze lucht die mij naar beneden haalde. Het was het nieuws. Het een na het ander. De stroom stopte niet. Er waren de ‘afgehakte handjes' en ‘de Congo is van ons’. Er was een vijftienjarige jongen in Aarschot die op de treinsporen werd geduwd. Het was een gitzwarte week voor die jongeren. En samen met hen, nog vele anderen, waaronder mezelf.
De afgelopen dagen hadden we het over Pukkelpop, hoe we moeten opkomen voor elkaar, over hoe iedereen het recht heeft om zorgeloos op festivals te dansen. Gisteren, vandaag en morgen zullen we het hebben over Aarschot. Over hoe niemand op sporen mag geduwd worden, dat elke jongere zorgeloos de trein mag nemen. Ik verslind de opiniestukken, zoek troost in reacties.
Maar, beste landgenoot, wanneer gaan het we het eens hebben over het structurele probleem? Wanneer gaan we het verband zien tussen deze gebeurtenissen. En wanneer wordt dat verband aangepakt? Ik ben het beu, ik ben het moe, voor mij is het genoeg.
Het besef moet groeien, en het komt geleidelijk. Ik ben een dubbelbloed, maar zag mezelf nooit zo. Door de jaren heen dwong de samenleving me om mezelf wel zo te zien. Door de reacties. Door de opmerkingen. Door de vragen die me werden gesteld. Ik heb me leren wapenen. Ik ben geconditioneerd en heb me aangepast. Maar deze week valt het me moeilijk. Er zijn teveel grenzen overschreden. Het is niet ‘af en toe’. Het zijn geen ‘losstaande gevallen’. Het is niet ‘zeldzaam’.
Mensen met dubbele roots interviewen is nu al bijna twee jaar mijn job. Bijna al mijn gasten herinneren zich nog glashelder wanneer ze ooit werden buitengesloten, uitgescholden of in vraag gesteld. Mijn gasten zijn Belgen. Laat dat duidelijk zijn. Maar voor sommigen ‘niet Belg genoeg’.
Ik ben een dubbelbloed, maar zag mezelf nooit zo. Door de jaren heen dwong de samenleving me om mezelf wel zo te zien
Vanmorgen stond ik op en voor mijn ogen passeerde een slinger aan anekdotes, aan getuigenissen, en aan onmacht. Van gasten in mijn radioprogramma, van meisjes op festivals en een jongen op een perron. En ik vroeg me af "hoe zou het voor mij geweest zijn als ik als vijftienjarige werd uitgescholden vanwege mijn huidskleur en dan op treinsporen werd geduwd?". Ik heb geen flauw benul hoe ik me daartegen zou moeten wapenen, conditioneren, aanpassen. Het antwoord is dat niemand dat zou moeten. Een jongen werd in levensgevaar gebracht. Laat dat even bezinken: levensgevaar.
Nee. Het is niet ‘af en toe’. Het zijn geen ‘losstaande gevallen’. Het is niet ‘zeldzaam’. België heeft een probleem. Een structureel probleem. Binnenkort zijn het verkiezingen. Maak daar maar eens een punt van. Eentje dat wel daadwerkelijk wordt opgelost.
Mijn Libanese vader heeft in België een moeilijke tijd gehad. En voor mijn geboorte zei hij tegen mijn moeder "ik hoop dat ze niet mijn donkere huidskleur erft". Toen ik dat later hoorde, brak mijn hart. Ik wou dat ik hem kon zeggen dat dat vandaag allemaal niet meer uitmaakt. Maar dat kan ik niet.
Rooskleurig is vandaag even weg, het is grijs daarbuiten.