
Het is fascinerend om kleine kinderen te zien spelen en leren – vooral wanneer ze voorwerpen bouwen, bijvoorbeeld met plastic blokjes van een bekende Deense firma. Wanneer wat ze hebben gemaakt, omvalt dan halen ze dan soms een blokje van de ene plaats weg en plaatsen het elders om het probleem op te lossen, om dan te moeten vaststellen dat ze zo een noodzakelijke steun wegnamen, zodat het nu naar de andere kant omvalt.
Of ze gaan een zo hoog mogelijke toren bouwen, en ontdekken dat, als ze gewoon bouwstenen op elkaar plaatsen, hoe hoger ze hem maken, hoe groter de kans dat hij omkiepert. Al gauw gaan ze beseffen dat hoogte én stabiliteit een complexere bouwmethode vereist.

Naast behendigheid leren ze eigenlijk ook over beslissingen nemen. Ze leren dat wat ze doen, onderworpen is aan bepaalde randvoorwaarden (sommige voorwerpen hebben de neiging omver te vallen), dat wanneer ze één ding veranderen er ook andere dingen kunnen veranderen (een blokje verplaatsen kan een probleem oplossen, maar schept soms een nieuw probleem) of dat er afwegingen bestaan (tussen hoogte en stabiliteit).
Ze leren dat beslissingen gevolgen hebben die soms onbedoeld zijn. Gaandeweg leren de meeste kinderen bovendien deze waarnemingen te veralgemenen, en gaan ze die toepassen op al hun beslissingen. Soms echter lijken volwassenen de lessen in besluitvorming te vergeten die ze leerden toen ze klein waren.
Verkeerde aanpak
Ruim een jaar nadat de inval van de Russische strijdkrachten in Oekraïne een inflatiespiraal op gang had gebracht zoals we al lange tijd niet hadden gezien, hebben veel landen nog steeds te maken met dramatisch hoge prijsstijgingen, vooral van voedsel. Eerder deze week kwam de Britse regering met een idee om ervoor te zorgen dat de minstbedeelden zich nog steeds kunnen veroorloven hun gezin te voeden: een prijsplafond voor zekere basisvoedingsmiddelen.
Om eerlijk te zijn is het slechts een vriendelijk verzoek aan de supermarktketens om een vrijwillige prijsbevriezing, en geen wettelijke verplichting. Maar hoewel het doel nobel is, is deze aanpak de juiste?
In een concurrentiële markt met meerdere leveranciers (zoals de kleinhandel in Groot-Brittannië in grote trekken is) zijn prijs, aanbod en vraag niet onafhankelijk van elkaar. Verander er een en de andere zullen veranderen tot een nieuw evenwicht is bereikt.
Stel dat een goed schaarser wordt, hetzij omdat de vraag stijgt ten opzichte van het aanbod, hetzij omdat het aanbod vermindert terwijl de vraag constant blijft. De prijs zal dan stijgen, omdat sommige kopers bereid zijn meer te bieden om hun behoeften veilig te stellen, en dit maakt het voor de leveranciers dan weer aantrekkelijker om meer te gaan leveren.
Als een goed daarentegen overvloediger wordt, zal de prijs dalen om de consumenten ertoe aan te zetten er meer van te kopen, terwijl sommige leveranciers het goed niet langer op rendabele wijze kunnen aanbieden en zich terugtrekken. In beide gevallen zal de prijs zich, wanneer vraag en aanbod een nieuw evenwicht vinden, stabiliseren op het overeenkomstige niveau.
Een geforceerde neerwaartse druk op de prijs zal tegelijk leiden tot een stijging van de vraag (want consumenten zullen er meer van willen kopen dan tegen een hogere prijs), en tot een vermindering van het aanbod (want de marge van de leveranciers zal krimpen, en sommigen zullen stoppen met leveren omdat ze niet langer de kosten kunnen dekken. Het goed wordt zo nog schaarser dan het al is.
Hier lijkt de regering de verleidelijke, maar verkeerde intuïtie te volgen dat een prijsplafond de goederen betaalbaarder zal maken, zonder nadelige gevolgen. Maar wat heb je aan goedkope producten die niet beschikbaar zijn? Als de overheid huishoudens wil helpen die zich peperdure levensnoodzakelijke goederen niet meer kunnen veroorloven, dan zou ze er beter aan doen deze gezinnen rechtstreeks financieel te steunen, in plaats van aan het marktmechanisme te prutsen en de prijs voor iedereen kunstmatig te verlagen. Een slechte beslissing dus?
Onbedoelde gevolgen
Ook in de afgelopen week verklaarde de oppositieleider in het Verenigd Koninkrijk dat er, mocht zijn partij de algemene verkiezingen van volgend jaar winnen, geen verdere oliewinningprojecten in de Noordzee meer zullen plaatsvinden. Dit lijkt best wel een goede maatregel om de klimaatverandering te helpen bestrijden.
Een drastische vermindering van het olieverbruik zal de CO2-uitstoot sterk verlagen en als, zoals de ambities van de Labour-partij zelf stellen, het VK in 2030 geen fossiele brandstoffen meer nodig heeft, zal de vraag naar energie op basis van olie te snel afnemen en is er dus geen extra winning nodig. (Het is niet duidelijk of de oppositieleider in zijn plannen het gebruik van olie voor andere doeleinden dan energie, zoals de productie van petrochemicaliën en kunststoffen, in overweging heeft genomen).
Maar de toekomst is natuurlijk onzeker. Bij het nemen van beslissingen op lange termijn is het wijs om verschillende scenario’s te beschouwen, en voor elk daarvan de gevolgen van de toekomstige beslissing te onderzoeken. Als de alternatieven voor op olie gebaseerde activiteiten niet in voldoende mate voorhanden zijn en er geen Noordzee-olie meer wordt geproduceerd, waar moeten de nodige grondstoffen dan vandaan komen? Zonder eigen olie wordt dat wellicht veel duurder, zowel in geld als in milieu-opzicht.

Als het doel van de oppositieleider, wanneer hij aan de macht komt, is om de olieproductie te verminderen, is zo’n ondubbelzinnige maatregel uitstekend. Maar hij houdt aanzienlijke risico's in, bijvoorbeeld voor de energiezekerheid van het land (als er nog olie nodig zou zijn, kan die dan worden verkregen?) en voor de economie (als er op middellange termijn nog vraag is naar olie voor andere doeleinden dan energie, zal het stopzetten van de productie in het VK een verlies aan inkomsten betekenen).
De beslissing, met al haar onbedoelde gevolgen, lijkt te worden gekenmerkt door overmoed, overoptimisme en wishful thinking (de impliciete veronderstelling dat de overgang naar duurzame energie volgens het meest idealistische scenario zal verlopen). Een slechte beslissing dus?
Overhaast beoordelen
Een beslissing die haar doel zal missen, en een andere die het algemene doel wel dient, maar zonder dat de gevolgen ervan voldoende worden overwogen en voorbereid. Twee mooie voorbeelden van typische gebrekkige besluitvorming. Of toch niet?
Wanneer we de beslissingen van anderen beoordelen, weten we niet altijd precies wat zij willen bereiken en welke afwegingen ze daarbij zullen maken. Misschien weten de Britse premier en zijn adviseurs heel goed dat een prijsplafond een inefficiënt economisch instrument is, en is hun doel niet echt om de armste huishoudens soelaas te bieden.
Misschien zien ze in plaats daarvan het onder druk zetten van de detailhandel om een prijsplafond in te stellen als een goedkope manier (voor de regering) om politieke punten te scoren, door te tonen dat zij vastberaden opkomen voor de armste burgers. Misschien weet de oppositieleider best wel dat het heel goed mogelijk is dat het land in 2030 nog steeds fossiele brandstoffen nodig zal hebben, en dat hij dus hoogstwaarschijnlijk op zijn verklaring zal moeten terugkomen, maar heeft hij het vertrouwen dat hij een dergelijke ommezwaai zal kunnen uitleggen en rechtvaardigen.
Misschien beschouwt hij de mogelijke gevolgen als een prijs die hij moet betalen voor een radicaal programma, dat hem zal helpen een overwinning bij de naderende verkiezingen veilig te stellen. We weten, kortom, niet zeker wat de werkelijke doelstellingen en motieven van deze twee politici zijn.
Wanneer we het gedrag en de beslissingen van anderen observeren en ons afvragen "wat denken zij in hemelsnaam?", wat denken wijzelf dan? Vaak beoordelen we hun keuzes op basis van onze doelen, waarden en aspiraties, en op basis van de afwegingen die wij zouden maken. Zo niet, dan gaan we ervan uit dat we precies weten wat hun doelen, waarden en ambities zijn, en wat dan de juiste afwegingen zijn die zij zouden moeten maken.
Maar kennen we werkelijk de motieven van bijvoorbeeld de collega die een overzeese overplaatsing afwijst waar een stevige promotie aan vasthangt, of van die rare neef die geen smartphone wil? Misschien, wanneer we ons afvragen wat ze in hemelsnaam denken, zouden we die retorische vraag beter letterlijk nemen en erkennen dat we eigenlijk niet weten wat ze denken. Te haastig en te zelfverzekerd zijn in het beoordelen van de beslissingen van anderen is immers ook gebrekkige besluitvorming: het beoordelen van iemands keuzes op basis van te weinig kennis.