Kritische coryfeeën zoals Wouter Hillaert en Bart Caron onderkennen deze slimheid. Ze duiden op echt ‘schone’ principes die notoir in deze nota defileren. Zoals ruimte voor balorigheid, herordening van koterijen in het Kunstendecreet en zelfs een pleidooi voor kunsteducatie en sociaal-artistieke praktijken.
Deze nota illustreert perfect hoe je, na het opwekken van Nacht und Nebel (cf. Peter De Roover), met enkele welriekende pommades de slechte geuren verdrijft en meteen een zucht van verlichting oogst. Inderdaad beste minister en kabinetschef, plus était en vous, toch een kus van de kunsten en een beetje een bankje vooruit.
Pars pro toto
Deze nota is haar titel getrouw, het gaat over de kunsten. Toch een correctie: over de veeleer professionele kunsten. Wringt daar geen schoentje? Vlaanderen excelleert door z’n brede definitie van cultuurbeleid, waar sociaal-cultureel werk, erfgoed, amateur- en circuskunsten en wat rest aan (boven)lokaal cultuurbeleid (bibliotheken, cultuurcentra…) een hechte cluster vormen.
Deze nota is haar titel getrouw, het gaat over de kunsten. Toch een correctie: over de veeleer professionele kunsten. Wringt daar geen schoentje?
Bij de meest pijnlijke kenmerken van het Vlaams cultuurbeleid behoren de vaak onnatuurlijke schotten tussen deze onderdelen. De vele cultuurdecreten verhouden zich ondoorgrondelijk tot elkaar. Definities, doelstellingen en criteria vinden onmogelijk een plaats in één of gezamenlijk referentiekader.
Het bovenlokale cultuurbeleid wringt met zowat alle andere regelgevingen. Het lokaal cultuurbeleid blijft totaal verweesd achter. De amateurkunsten vinden geen aansluiting bij het Kunstendecreet noch sociaal-cultureel werk. De erfgoedgemeenschappen overlappen systematisch met wat de volkshogescholen of de intergemeentelijke cultuurverenigingen als territorium kozen.
De huidige minister draagt daarvoor echt geen historische schuld – laat dat duidelijk zijn. Maar vanuit de zelf toegemeten kracht van verandering zou een meer beschouwende eerste stap iedereen verbaasd en vooral verheugd hebben.
Leve de schone kunsten
Waar, wanneer en hoe zullen de andere, minstens even belangrijke elementen van het cultuurbeleid hun beslag krijgen
In alle eerlijkheid, ook zonder corona behoort cultuur niet echt tot de top van de maatschappelijke en politieke prioriteiten. Alleen als het gaat over de ‘top’ wil men wel eens wat mediatijd vrijmaken. Zoals bij de sport.
De Visienota Kunsten van minister Jambon beperkt zich veeleer tot de gesubsidieerde professionele kunsten. Deze verdienen absoluut veel (meer) beleidsaandacht. Maar hoe kan men een beleidstraject uitstippelen voor één - weliswaar hypergevoelig - onderdeel van het cultuurbeleid, zonder dit in een breder perspectief te kaderen? Hoe gaan de mooie (en terechte) keuzes voor diversiteit en dwarsheid nog rijmen met wat er bijvoorbeeld in het sociaal-cultureel werk zal gebeuren? Gaat deze minister van Cultuur, ook de regeringsleider, het voorstel van de meerderheid over deprivatie van de etnisch-culturele verenigingen nog ondersteunen?
Kortom, deze Visienota Cultuur lijkt wel een liefdesverklaring aan de Adonis van het cultuurbeleid, met name de ‘schone’ – dixit professionele – kunsten. Waar, wanneer en hoe zullen de andere, minstens even belangrijke elementen van het cultuurbeleid hun beslag krijgen? Mag ik dit de hamvraag noemen? Slaagt onze minister van Cultuur erin om gaandeweg een vernieuwde, samenhangende, open visie op cultuur te construeren? Of blijft het bij een eruptie van affectie voor Adonis?