Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

De gemeenschapsideologie (3)

Maarten van den Oever
(Foto Flickr cc GGAADD)
(Foto Flickr cc GGAADD)
Erich Wichman (Foto: © Maarten vdO)
'Het optreden van Erich Wichman (foto), hoe wild en ongericht ook, vertolkte de onvrede van de kleine man in het westen van Nederland.' (Foto: © Maarten vdO)

In dat kunstenaarsmilieu was er aanvankelijk geen scherpe politieke tweedeling. Wat later links en rechts zou worden, Comité van Waakzaamheid versus Fascistisch Rechts, leefde en werkte eerst broederlijk en zusterlijk samen. Wat hen vereende, was de grondige afkeer van het passieve en inactieve Haagse politieke wereldje, van de verwording van het parlement tot individualistische belangenbehartiging, waar aan de dringende behoefte tot maatschappelijke vormgeving totaal geen gevolg werd gegeven.

Toen de in Amsterdam werkzame maar uit Bergen op Zoom afkomstige Toon Asselbergs zich onder het pseudoniem ‘Anton van Duinkerken’ voegde bij de oprichting van het culturele blad De Gemeenschap, bevatte dat blad niet voor niks de ondertitel 'Maandschrift voor katholieke reconstructie'.

Schiftingsproces

Het was bepaald niet de bedoeling de bestaande verhoudingen passief te ondergaan. De Gemeenschap bleek in de loop der jaren dé plaats waar de interne discussie ertoe leidde dat democratie en fascisme uiteengingen. Van Duynkerken, Jan Engelman en Lou Lichtveld naar links, Albert Kuyle en zijn broer Hendrik Kuitenbrouwer naar rechts. Gerrit Rietveld naar links, Wies Moens naar rechts. Marnix Gijsen en Antoon Coolen naar links, Gerard Knuvelder en Gerard Bruning naar rechts, Jacques Maritain uiteindelijk naar de democratische kant, Pieter van der Meer de Walcheren uiteindelijk naar de fascistische kant, etctera. Het schiftingsproces binnen dit artistieke circuit tekende de lijnen waarlangs de politieke verhoudingen zich zouden gaan ontwikkelen.

Tekst van Erich Wichman, opgesteld ter begeleiding van een van zijn werken. (Foto: © Maarten vdO)
Tekst van Erich Wichman, opgesteld ter begeleiding van een van zijn werken. (Foto: © Maarten vdO)

Kern voor al deze figuren was het diepgevoelde onbehagen, niet zozeer sociale onvrede, maar vooral onvrede met de maatschappelijke orde, met de zielloosheid ervan. Er was in de maatschappij niets passionerends, niets wat bezielde, geen zuiverheid, geen eerlijkheid, en artistieke zielen, zo bleek, verdragen dat erg slecht.

De tweede bron van het fascisme is politiek links. Ook al is het een taboe in naoorlogs Europa, het is ontegenzeglijk zo dat het fascisme een loot is van de socialistische stam. In de landen waar het voor het eerst geformuleerd werd als politieke opvatting, Italië en Frankrijk, kwamen de eerste fascistische voormannen uit de gelederen van het socialistische kamp en namen ze vandaar ook veel van hun opvattingen mee. Mussolini, de voormalige redacteur van het socialistische dagblad Avanti, raakte vooral onder de invloed van acties van syndicalisten, dit is volgers van de voorman van het syndicalisme Georges Sorel, die ervan overtuigd wasdat de eenzijdige politieke strijd vervangen moest worden door bedrijfsmatige organisaties en raden (een opvatting die dicht aanleunde tegen maar niet hetzelfde was als die van zijn voormalige medehoofdredacteur Antonio Gramsci).

Boulangisme

De combinatie van het radenmodel en het syndicalisme leidde in de beweging van Mussolini tot de opvatting dat een stelsel van bedrijfscorporaties de ruggengraat van de samenleving moest gaan worden, een opvatting die de pausen tot de hunne maakten in de encycliek uit 1931 Quadrogesimo Anno. De gebundelde macht van hernieuwend katholicisme, pauselijke macht, en Mussolini’s bedrijfscorporaties, maakten het fascisme tot een macht van belang in buurland Frankrijk.

(Foto: © Maarten vdO)
De Gemeenschap, 'Maandschrift voor katholieke reconstructie’. (Foto: © Maarten vdO)

Daar ontstond uit de smeulende resten van het boulangisme een bestel van fascistische en rechts reactionaire groepen, die vooral een boost kregen na het Dreyfus trauma. Action Française van Charles Maurras en La Ligue des Patriottes van Maurice Barres (een vriend van Gabriele D’Annunzio die door zijn inname van Triëst Mussolini tot zijn zelfstandige politieke acties had gedreven) waren gericht op oplossing van de klassenstrijd door nationale eendracht. Afgezien van Maurras waren vrijwel alle leiders van deze groepen afkomstig van links.

Die verwantschap met links is geen toeval. Links benadrukte sterk de onvrede met het maatschappelijk bestel, en vooral met het onvermogen daarvan om klassenconflicten op te lossen.

Leninistisch perspectief

Tegenover het leninistisch perspectief om de ene klassemacht door de andere te vervangen, zagen de fascistische groepen de klassenstrijd als een oplosbaar in de gemeenschap onder te brengen probleem, en daarom de verdedigers van de klassenstrijd, socialisten en communisten, als lieden die de gemeenschap aanvielen en ondermijnden.

Het einde van de klassenstrijd zou er niet komen door de overwinning van de ene klasse op de andere, maar door het herstellen of nieuw vormen van de gemeenschap en opname van de kemphanen in de gemeenschap. De Dreyfusaffaire werd, met even voorbijgaan aan de antisemitische ondertoon, vooral gezien als een kwestie die Frankrijk verscheurde juist waar het (lees in het leger) sterk moest zijn tegenover de oude aartsvijand Duitsland. De boulangistische revanchegedachte bleef opspelen.

De gemeenschap versus het eenzijdig klassenbelang, dat werd de discussie tussen rechts en links

In Italië zowel als in Frankrijk zie je duidelijk dat nationale identiteit en gevoel van nationale gemeenschappelijkheid uiteindelijk de stimulans vormen om bestaande conflicten desnoods met geweld op te heffen, en in de gemeenschap te doen opgaan. De gemeenschap versus het eenzijdig klassenbelang, dat werd de discussie tussen rechts en links.

Voluntaristisch marxisme

Een verwante maar niet identieke bron van het fascisme is het syndicalisme, en dat niet zozeer in de betekenis die de familie Webb er in Engeland aan had gegeven, maar in de betekenis die Georges Sorel eraan gaf. Sorels syndicalisme vindt zijn oorsprong bij Proudhon, de man die de nationale werkplaatsen had willen stichten en er autonome sociale eenheden van wilde maken.

Het ondervangen van de machteloosheid van de staat door de macht van de arbeidersraden is een concept dat begin twintigste eeuw brede steun genoot

De ideologie van Sorel is een voluntaristisch marxisme, dus juist het tegendeel van het starre dogmatisme van de meeste 20e-eeuwse marxisten. Hij vertegenwoordigde bij uitstek het idee van de autonome arbeidersorganisatie aan de grond, de arbeidersraden van Gramsci, de Sovjets (= arbeidersraden) van Rusland, de arbeidersraden van de Beierse Radenrepubliek, en de arbeidersraden van de CNT in Catalonië, en zijn opvattingen vind je ook bij de Nederlandse radencommunisten, waaronder de bekende astronoom Anton Pannekoek.

Het ondervangen van de machteloosheid van de staat door de macht van de arbeidersraden is een concept dat begin twintigste eeuw brede steun genoot, en mede leidde tot het fascisme van Mussolini.

De mythe

In zijn denken gebruikte Sorel een radicalisme dat binnen links afstotend werkte, maar niettemin in de Europese politieke ontwikkeling grote invloed had: hij bepleitte het strategisch gebruik van de mythe, dat wil zeggen een voorstelling van zaken die niet waar hoefde te zijn, maar wel mobiliserend werkte, en de conceptie dat sociale verandering niet geweldloos bereikt ging worden.

Ook in Nederland speelde dat sentiment in de vroege jaren van het fascisme

Beide noties werden door het arbeider-istisch deel van de fascistische beweging in Europa volop gebruikt: eerst in Frankrijk door de Action Française, door de fascisten van Mussolini, en dan door de bruine tak van het Duitse nazisme, de tak van de gebroeders Strasser en de SA van Ernst Röhm. Ook in Nederland speelde dat sentiment in de vroege jaren van het fascisme, de jaren van de ANFB en Jan Baars, de Amsterdamse arbeidersleider.

Vitalisme

Een vierde bron voor het fascisme vormde het vitalisme, in de breedste opvatting die je van dat begrip kunt hebben. De negentiende eeuw had een terugslag te zien gegeven van de keiharde confrontaties in Frankrijk, Italië en Duitsland tussen de liberale bourgeoisie en het montagnard sentiment. Conservatieven als De Maistre, De Bonald en Burke propageerden een terugkeer naar de schoonheid van het oude en vertrouwde, en in dat sentimentele discours paste goed een teruggrijpen naar het pure en schone en vitale van de mens, zoals Hans Driesch, wiens naam direct verbonden was met de levensfilosofie/het vitalisme, dat verkondigde.

Het is eigen aan de mens om altijd ergens voor te gaan, tot iets gedreven te zijn, anders gezegd: een opdracht tot leven in het bestaan te hebben

De kern van diens denken is het begrip ‘entelechie’, inhoudend dat elk organisme een doeloorzakelijkheid van nature in zich heeft, ofwel dat het eigen is aan de mens om altijd ergens voor te gaan, tot iets gedreven te zijn, anders gezegd: een opdracht tot leven in het bestaan te hebben. Dit bleek een opvatting die de nazi’s uitstekend vonden passen in hun idee van de zijnsopdracht van het Duitse volk.

Sterk verwant ermee was het aan Henri Bergson toegeschreven vitalisme (Bergson zelf was het met die kwalificatie niet eens). Bergson propageerde een weg tussen het finalisme van de bioloog Driesch en het mechanistisch denken van de positivistische scholen: de mens werd niet zozeer gedreven door zijn doel, als wel door zijn levenselan. Het hele mechanische denken was volgens hem inadequaat om te begrijpen waarom de mens voortdurend creatief en gedreven blijft.

De enige verklaring daarvoor is de eigenschap van het levenselan dat elke mens aankleeft. Ook deze benadering vormt, net zoals die van de finalistische Driesch, als het ware een oproep tot vervulling van het leven, tot actie en fervente beleving, wat door fascisten later omgezet zou worden in het fascisme van de daad.

Triëst

Deze oproepen van respectievelijk een pacifistische Duitser (Driesch) en een vooruitstrevende Fransman (Bergson) stonden niet alleen. In Italië ontwikkelde de communist Labriola een concept van de ‘praxis’ waarbinnen de vervulling van de marxistische doelgerichtheid van de historie vervuld moest worden door de omzetting van het historisch model in een praktijk van de klassenstrijd en een praktijk van het revolutionair handelen: de strijd werd een opdracht, en vormde zo de praxis van de revolutionairen.

Het Italiaans fascisme cultiveerde het idee tot ideologie: de strijd ging niet om een andere maatschappij, maar om het model van de strijd op zich

Toen Gabriele d’Annunzio Triëst bestormde en inpikte als zijnde historisch gesproken Italiaans erfgoed, gold dat voor vitalisten als een bij uitstek goede actie, niet omdat de Italianen Triëst zo nodig hadden, maar omdat het een strijdende revolutionaire daad was; het werd de directe aanleiding voor Mussolini’s strijdgroepen om gewapenderhand de bedrijven en instellingen te bestormen.

Natuurlijk gaven deze drie denkers niet een handboek maar wel een legitimatie voor het handelen. Het Italiaans fascisme, dat ook een erfgenaam van Labriola was, cultiveerde het idee tot ideologie: de strijd ging niet om een andere maatschappij maar om het model van de strijd op zich. De goede fascist was de strijdende fascist, en in de strijd verwezenlijkte hij zichzelf.

De nazipropaganda van Alfred Rosenberg c.s. schilderde het beeld dat juist de strijd tegen de volksvijanden pas een persoon tot de echte Duitser, de goede Duitser, de ware superieure cultuurdrager zou maken. De daad, enkel de daad, realiseert de mens als mens. Het is vergelijkbaar met het optreden van Heidegger als rector aan de universiteit van Freiburg, waarin hij zich als Wissensfuhrer zag, en de studenten opriep door de daad van het nazisme te komen tot een superieure cultuurvervulling.

Fanatieke actie

Ook bij de Nederlandse nazi’s en fascisten drong dit geluid sterk door. De deelgenoot in vele bladen en groepjes, Sinclair de Rochemont, beëindigde zijn voortdurend drijven tot meer en meer fanatieke actie uiteindelijk door als soldaat in Duitse dienst zichzelf aan en voor zijn gevoel gracieus einde te helpen.

George Kettman, jarenlang hoofdredacteur van de NSB-krant Volk en Vaderland, en daarna uitgever bij de NSB-uitgeverij De Amsterdamse Keurkamer, en daar uiteindelijk wegens zijn overtrokken activisme door Mussert uitgezet, propageerde sterk het nationaalsocialisme van de daad en hekelde daarom de volgens hem gematigde en passieve houding van Mussert.

Hoewel je dat in de huidige tijd niet zou zien in katholieke jongeren, waren ze toen zeer gedreven, en dat resulteerde bij enkelen in een fervente aanvalsdrift en dadendrang

Ook hij belandde uiteindelijk bij de SS aan het Oostfront, maar slaagde daar niet in de ultieme daad, waardoor hij uiteindelijk na de oorlog nog zeer literair actief kon zijn. Meinoud Rost van Tonningen (ook Leidse student), nazi pur sang en naaste bondgenoot van Himmler, bestreed ook Mussert vanwege zijn dadenloosheid, zelfs in de kolommen van het NSB-blad Het Nationale Dagblad, waarvan hij hoofdredacteur was.

Hoewel je dat misschien in de huidige tijd niet zou zien in katholieke jongeren, waren ook de toenmalige katholieke jongeren zeer gedreven, en dat resulteerde bij enkelen ook in een fervente aanvalsdrift en dadendrang. Dichter en schilder Ernest Michel en beeldhouwer Ernst Voorhoeve, compagnons van Henri Bruning (in het rebels tijdschrift De Paal) en Gerard Bruning, traden toe tot het Verbond van Diets Nationaal Solidaristen, ofwel Verdinaso. Voorhoeve bracht het daarna zelfs tot nationaal propagandaleider van de NSB, maar ook hem dreef de ideologie van de daad naar het Oostfront, waar hij overleefde.

Neo-hegelianisme

Het punt waar het bij deze ideologie van de daad om draait, is dat al de hier genoemde personen niet zozeer door het ideologisch stelsel van het fascisme, als wel door de drang tot zelfrealisering, de noodzaak zichzelf om te zetten in strijd en actie gedreven werden. Het is de uiterste vorm van eschatologie: bestaan om te doen, om strijd te leveren, en geen andere bestaansreden te erkennen.

Een vijfde bron van het fascisme en nazisme was het neo-hegelianisme. Dat kwam, zoals we zagen, als politieke kracht in Nederland tot leven door toedoen van professor Gerard Bolland en Tobie Goedewaagen. Maar dat was niet de enige ingang voor het neo-hegelianisme in Nederland.

Het Italiaanse fascisme begon zijn zegetocht zonder een goed uitgewerkte filosofie, maar dat bleef niet zo door de toevoeging van neo-hegeliaanse staatsopvattingen

Het Italiaanse fascisme begon zijn zegetocht weliswaar zonder een goed uitgewerkte filosofie, maar dat bleef niet zo door de toevoeging van neo-hegeliaanse staatsopvattingen. Giovanni Gentile, goede vriend van, maar daarnaast ook een begaafd neo-hegeliaans filosoof, publiceerde in 1916 zijn ‘The theory of mind as pure act’, een indrukwekkend exposé over de eigenstandige macht van de geest in de politieke opstanding.

Doctrine van het fascisme

Het boek trok de aandacht van Mussolini en binnen enkele jaren was het Gentile die de ideoloog werd van de Grote Raad van het fascisme en feitelijk a posteriori de ideologie leverde voor het fascisme met de publicatie in 1932 van 'The doctrine of fascism'. Zijn doctrine, die ook de doctrine werd van de Nederlandse neo-hegeliaan Wigersma toen die zijn staatsopvatting voor de NSB in Nederland schreef, is de doctrine van de staat als ultieme realisatie van het wezen van het volk.

In de fascistische staat wordt de natie zichzelf, en juist daarom zijn  individuen van geen belang en tellen die enkel als deel van de staat

In de fascistische staat wordt de natie zichzelf, en juist daarom zijn individuen van geen belang en tellen die enkel als deel van de staat. Tegenover individualisme en atomisering stelde het fascisme volk en natie, dat wil zeggen gemeenschappelijkheid die voor het individueel eigen belang gaat. Het zou uiteraard een vrijbrief worden voor vrijheidsberoving, onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en uitsluiting van alle ‘volksvreemde’ elementen.

Het is overigens de vraag of Gentile in al die gevolgen mee had willen gaan, want hij behoorde bij degenen die Mussolini ondergroeven, en hij werd in 1944 in Florence door het verzet doodgeschoten, juist toen hij terugkwam van een poging om progressieve intellectuelen van het vuurpeloton te redden.

Volksgemeinschaft

In de Nederlandse NSB werd het neo-hegelianisme echter al snel verlaten. Brochure 3, de publicatie waarin de neo-hegeliaanse staatsopvatting werd verkondigd, werd al snel gedesavoueerd. En de redenen daarvoor zijn veelzeggend: het nazisme dat de NSB ging aanhangen in de tweede helft van de jaren '30, is geen echt fascisme, de gemeenschap werd niet zoals in het fascisme een bindend gegeven element, maar werd een stameigenschap, een gegeven van bloedverwantschap.

De staat is in het nazisme bijkomstig, het volk heerst

De gemeenschap is in het nazisme niet de staat maar het volk. Met vormen van quasi-positivisme in de vorm van rassenleer en eugenetica vestigde het nazisme een gemeenschapsbegrip op empirische rassengronden. De staat is in het nazisme bijkomstig, het volk heerst (die Volksgemeinschaft). Het is een leer die indirect teruggaat op de politieke praktijk van de Weense burgemeester (van 1897 tot 1910) Karl Lueger (die in Wenen nog altijd zeer vereerd wordt), die met zijn christelijk-sociale politiek overging tot religieuze discriminatie, dat wil zeggen dat onchristelijke groepen, zoals Joden, verdreven en gediscrimineerd werden.

De onchristelijke nazi’s meenden die dubieuze religieuze basis van Lueger wetenschappelijk te kunnen vervangen door een raciale en culturele grondslag, en definieerden het volk dus ook niet als christelijk maar als door bloedverwantschap gekenmerkt. Duitsers waren de Germaanse stam, en de stam was de gemeenschap. In die nazistische ideologie, die de Nederlandse NSB slaafs volgde, was de macht van het volk het doel, niet de macht van de staat. Het Duitse volk had zichzelf eindelijk gevonden en moest dus in directe zin zelf heersen. Zoals bekend is dat een appeal dat nieuwe Europese populisten vandaag de dag nog altijd uitoefenen.

Integralisme

Ontegenzeggelijk is een zesde bron van het fascisme in de vorm die het in Nederland had het integralisme. Die ideologie is uitgevonden in het 19e-eeuwse Frankrijk. De zich moderniserende Franse staat koos na het debacle van de Frans-Duitse oorlog van 1870 niet alleen voor een revanchistische koers, maar ook voor een moderne staatsvorming, waarin kerk en staat elk hun eigen weg gaan, met als gevolg dat het katholicisme geen staatsgodsdienst meer kon zijn.

De Franse integralisten propageerden de mens uit één stuk en één geest, namelijk als degene die alles vanuit het vuur van de ware katholiek moest beleven

Kerk en staat waren twee werelden, en wat de Fransman in de ene was, hoefde hij niet in de andere te zijn. Daartegen ontwikkelde kardinaal Umberto Benigni de opvatting dat die twee werelden juist niet te scheiden zijn, dat de ware katholiek die twee ‘integraal’ moest beleven, dat de mens niet in twee delen gescheiden kon bestaan.

De Franse integralisten dreven deze notie al snel verder dan het pausdom had gewild: Leon Bloy c.s., en na hem Charles Maurras en Maurice Barres, propageerden de mens uit één stuk en één geest, namelijk als degene die alles vanuit het vuur van de ware katholiek moest beleven. Dat had tot gevolg dat de integralisten niet langer enkel vonden dat het katholicisme wel staatsgodsdienst moest zijn, nee, de staat zelf moest katholiek zijn en kon alleen als uitdrager van de katholieke gedachten en dogma’s legitimiteit hebben.

Verloren gemeenschappelijkheid

Staat kon alleen de civitate Dei zijn. Het is deze vorm van herstichtend en tegen de moderniteit gericht katholicisme die, met heimwee in het hart naar verloren gemeenschappelijkheid, zich verbond met bewegingen die gemeenschapsherstel zochten, zoals de Vlaamse activisten, het Diets verbond, en Brabantia Nostra.

Weliswaar bestond het in Nederland daarnaast ook in de kunstwereld (bladen De Paal en Christophore, figuren als de gebroeders Bruning, Carlos van Sante, Pieter Van der Meer de Walcheren, en dergelijke), maar vooral kwam het tot leven in de vorm van het fascisme die bij Zwart en later Nationaal Front gevonden werd.

Wouter Lutkie meende dat Mussolini’s fascisme een nieuwe vorm van katholieke maatschappijopbouw was, of minstens kon zijn

In de opvatting van corporaties die Arnold Meyer erop nahield, werden deze gezien als territoriale en maatschappelijke gemeenschappen, een opvatting die uiteraard nauw aansloot bij die van Brabantia Nostra, waardoor de hoogleraren uit Tilburg, en met name De Quay, herhaaldelijk poogden zich met Zwart Front en Nationaal Front samen te voegen.

En met deze lokale gemeenschappelijkheid en het herstel van de positie van boeren, werd Meyer een bepleiter van het belang van de boerengemeenschappen van Brabant en Limburg, en versterkte hij de romantisering van het beeld van de gelovige en oprechte kleine Brabander.

Wouter Lutkie was hoofdredacteur tot 1962 van Aristo. (Foto: © Maarten vdO)
Wouter Lutkie was tot 1962 hoofdredacteur van Aristo. (Foto: © Maarten vdO)

Wouter Lutkie, die als de peetvader achter Meyer stond, zelf een rebelse priester, hoofdmedewerker van Opbouwende Staatkunde van Emile Verviers, en hoofdredacteur tot 1962 van Aristo, zag dit integralisme meer modern: hij meende dat Mussolini’s fascisme een nieuwe vorm van katholieke maatschappijopbouw was, of minstens kon zijn. In zijn perspectief was de fascistische staat de staat van de katholieke renaissance. De verwoede bezieling van de vroege integralisten zoals Leon Bloy inspireert nog altijd fundamentele katholieken maar ook Paus Franciscus.

Neothomisme

De hoofdstroming van het katholicisme als politieke ideologie is het neothomisme, en in de vorm waarin het door Jacques Maritain in Nederland werd gepropageerd, onder meer door zijn rol als medewerker van het blad De Gemeenschap, is het de zevende bron van het fascisme in Nederland geworden. Jacques en zijn vrouw Reissa waren absoluut consciëntieuze en door overtuiging gedrevenen. Sterker, van hen is bekend dat zij zozeer op zoek waren naar de ware zin van het leven, dat zij elkaar beloofden dit leven te verlaten als zij niet binnen een zekere termijn die zin zouden kunnen vinden. Maar die vonden ze wel, en wel in de bezieling van Leon Bloy. Maritain was zelf, ondanks een kortstondig lidmaatschap van de Action Française geen fascist. Hij was verre van dat, een fundamenteel verdediger van mensenrechten, en moest ook vluchten voor de nazi’s.

Jacques Maritain verkondigt de idee dat de moderniteit de fout maakte de wetenschap zelf tot god te maken door god eruit te verbannen

Maritain speelde een rol van betekenis doordat hij de vergoddelijking van de wetenschap aanviel, geheel in de traditie van Thomas Aquinas die immers geen tegenspraak tussen moraal en rede had gezien. Maritain verkondigt de idee dat de moderniteit de fout maakte de wetenschap zelf tot god te maken door god eruit te verbannen.

Hij stelt dat er daarentegen suprarationele kennis bestaat die boven de ’natuurlijke’ kennis gaat, maar evenzogoed wel echte kennis is. Zijn strijd gaat over het terugbrengen van de moraal in de logica en mechanica van het wetenschappelijk denken, en in die zin bood zijn opstelling een hoopgevende boodschap aan jongeren die de zielloosheid van de wetenschap als een onverdraaglijke uitholling van het bestaan ervaren.

Katholieke reconstructie

De ondertitel van De Gemeenschap, namelijk ‘Maandschrift voor katholieke reconstructie’ kwam precies uit die gedachte voort, namelijk de opdracht weer een beeld van het katholiek bestaan te ontwikkelen waarin moraal en rede kunnen samenleven.

Naast dat principe verkondigt Maritain ook het principe dat de gemeenschap boven het individu gaat, maar niet het idee dat de gemeenschap de staat is, integendeel, hij ziet de staat enkel als het nuttige maar niet alles overheersende sluitstuk van de samenleving der gemeenschappen.

De natuurlijke wet gaat voor de positieve wet, en de mens moet zich dus laten leiden door de wet van de natuur

De gemeenschappelijkheid staat dus weliswaar voorop, maar niet als staat. De natuurlijke wet gaat voor de positieve wet, en de mens moet zich dus laten leiden door de wet van de natuur. Dit neothomisme, zoals Maritain verkondigde [1] , sloot naadloos aan bij de vorm van fascisme die (buiten het on-Nederlandse NSB-denken van na 1937) zich in Nederland ontwikkelde, en vrijwel alle katholieke politici en vrijwel alle fascistische groepen omarmden dit denken. Maritain was na de oorlog de geestelijke leidsman van zowel Charles de Gaulle als Paus Paulus VI.

Door religie geïnspireerde haat

Ik ben me ervan bewust dat veel schrijvers over dit onderwerp bij voorkeur het racisme als aparte bron en inspiratie voor de stromingen van fascisme en nazisme naar voren halen. Historisch gezien ligt dat feitelijk anders. Discriminatie is van alle tijden, en gold en geldt voor allerlei groepen: zigeuners, gekleurde mensen, homo’s en lesbiennes, mensen met verkeerde meningen, mensen met lichamelijke afwijkingen, etcetera.

Standbeeld Karl Lueger in Wenen, met begeleidende plaquette. (Foto- © Maarten vdO)
Standbeeld Karl Lueger in Wenen. (Foto: © Maarten vdO)

Als Karl Lueger in Wenen begint met zijn haatcampagne tegen Joden, is dat vooral door religie geïnspireerde haat, en daarin volgde hij het spoor van velen, waaronder pausen en koningen, voor hem.

Discrimineren is nu eenmaal de keerzijde van de nadruk leggen op de eigen ethische of religieuze gemeenschap: als alleen wij goed zijn, zijn nu eenmaal de anderen minder goed. Xenofobie helpt niemand, maar gebeurt vanuit het gevoel van bedreiging van de eigen gemeenschap, en het is de haat zelf die daarin het probleem is en niet de aard of soort van het slachtoffer.

Het is meer dan aannemelijk dat haat tegen ‘volksvreemden’ voor en na de Eerste Wereldoorlog vrij algemeen en gewoon was. Die werd in alle fascistische stromingen als xenofobie ook meegenomen, niet zozeer als vernietigingsprogramma, maar eerder als ‘te regelen kwestie’.

Begeleidende plaquette bij standbeeld van Lueger. (Foto: © M vdO)
Begeleidende plaquette bij standbeeld van Lueger. (Foto: © M vdO)

Gast-status

Nogal wat fascistische groepen in Nederland en België (waaronder Zwart Front) hanteerden daarvoor de gast-status theorie: vreemden, zoals Joden, waren te gast en moesten zich ook als gast gedragen en zich niet inlaten met de gang van zaken van het eigen volk en de eigen staat. Het was een vorm van buiten de gemeenschap plaatsen en ontrechten, maar niet vernietigen. In feite vormde het een voortzetting van oude praktijken waarin Joden apart werden gehouden en beperkt tot specifieke bezigheden en woonplaatsen zonder ze verder geweld aan te doen (voordat er verkeerde conclusies getrokken worden: dit betreft de fascistische theorie, niet hun praktijk).

Elke keer als er in fascistische groepen toenadering werd gezocht tot het nazisme, vielen er groepen en leden af, en er waren onder de Tweede Wereldoorlog ook nogal wat voormalige leden van fascistische groepen in het verzet.

De eigen gemeenschap

Het grote verschilpunt met het Duitse en NSB-nazisme zit in de definitie van ‘de gemeenschap’. Nazi’s zien de eigen gemeenschap als een stam van bloedverwanten, als een biologisch tot superioriteit gebrachte en cultureel verheven soort. En die soort is uit zelfbehoud ertoe gedwongen zich uit te zuiveren, dat is: de elementen die de eigen soort besmetten en onzuiver maken elimineren.

Nederland en ook de meeste fascistische groepen erkenden geen groot vreemdelingenprobleem en hadden geen etnisch vernietigingsprogramma nodig

Die gedachte van de raciale zuiverheid werd natuurlijk bij allerlei mensen wel eens gehoord, maar kwam als partijideologie in Nederland alleen aan de oppervlakte bij NSB en een kleine NSNAP genoemde groep, en dat pas jaren nadat ze die ideologie uit Duitsland konden kopiëren.

Het typisch raciale denken had ook helemaal geen verband met de eigen bronnen van het fascisme die hiervoor beschreven werden, en er was in de Nederlandse context ook bijvoorbeeld geen grote communistische partij met disproportioneel veel Joden erin, en geen grote Joodse groep plutocraten, en dergelijk die makkelijk tot mikpunt waren te maken. Kortom, Nederland, en ook de meeste fascistische groepen, erkenden geen groot vreemdelingenprobleem en hadden geen etnisch vernietigingsprogramma nodig en hadden die ook niet in de zin.

Een raciaal gefundeerd denken lag niet aan de basis van het Nederlands fascisme en vormde er ook niet de kern van.

Hamvraag: bestaat het Nederlands fascisme nog?

De opvattingen die we zagen bij de zeven bronnen van het fascisme, leefden direct na de oorlog volop door, niet alleen omdat er tot in de jaren '60 nog fascisten in gemeenteraden zaten, maar vooral omdat veel kernconcepten volop in praktijk werden gebracht. Corporaties werden verwezenlijkt in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties, ook al kregen die niet zoveel macht als beoogd; die macht kwam er wel in de SER en de Stichting van de Arbeid, die vanuit dezelfde gedachte van gedwongen samenwerking ontstonden.

De staat die bijdragen eiste en er zorg en vakantievreugde voor terugleverde, werd een normaal beeld

De welvaarts- en zorgstaat, die ontstond vanuit de gedachte dat het de staat was die alles moest omvatten en inrichten en waartoe de burgers dienstbaar moesten zijn in plaats van andersom, werd na de Tweede Wereldoorlog een normale opvatting. De staat die bijdragen eiste en er zorg en vakantievreugde voor terugleverde, werd een normaal beeld, en maatschappelijk werk en kinderbescherming werden normale instellingen.

Sterker, het was juist de afzijdige liberale nachtwakersstaat van het interbellum die taboe werd en werd verlaten. Naoorlogse politieke leiders als Romme en De Quay introduceerden de vooroorlogse opvattingen die het fascisme hadden gekoesterd, naadloos in de naoorlogse samenleving. Dat zij dat niet alleen deden en de sociaaldemocraten diezelfde opvattingen vaak steunden, is niet verwonderlijk, want in het interbellum hadden ze die opvattingen ook beide en vaak zelfs in gezamenlijkheid gevormd.

Genocide

Kortom, je zou haast denken dat er na de Tweede Wereldoorlog niet zoveel reden was om afscheid te nemen van het fascisme. Maar dat gebeurde natuurlijk wel, en met veel geweld en kracht.

De allergrootste verklaring daarvoor is natuurlijk de genocide, die als idee al voor de oorlog volstrekt onacceptabel was geweest, en na de uitvoering puur abject werd. De horror was zogezegd open en bloot op straat komen te liggen, en in de verwerping daarvan verwierp de Nederlandse samenleving alles wat ze ermee associeerde. Dat was geen abrupt proces, maar een proces van geleidelijkheid.

De strijd van de confessies uit het interbellum voor een herbronning bleef tot in de jaren '70 voortduren en werd pas toen onder de druk van de deconfessionalisering en ’68 verlaten

Nog in 1949 wensten de vroede vaderen van het dorp Oisterwijk bij het samenstellen van een lijst voor een gedenkplaats voor de gevallenen daar, niet de omgekomen Joden op te plaatsen, en toen in de jaren '60 Ambonezen moesten worden ondergebracht in dat dorp, kon dat nog steeds alleen maar als ze ver weg in de bossen werden verstopt.

Het besef dat dit discriminerend gedrag wel eens samen kon hangen met de oorzaak van de genocide, kwam pas traag en veel oude fascisten erkenden niet of laat dat ze mogelijk hadden bijgedragen aan het drama, juist omdat hun programma’s in het naoorlogse Nederland deels werkelijkheid werden. De strijd van de confessies uit het interbellum voor een herbronning bleef tot in de jaren '70 voortduren en werd pas toen onder de druk van de deconfessionalisering en ’68 verlaten.

Eigen gemeenschap bevorderen?

Er was echter toch wel een centrale en belangrijke wending gekomen. Want met de doorvoering van al die voormalige fascistische concepten werd niet de centrale gedachte van het fascisme overgenomen: termen als volk en volksgemeenschap, termen als zuiverheid en adel, als soevereiniteit in eigen gemeenschap en autarkie, gedachten als leven door de daad, leven in strijd, en dergelijke werden suspect.

De Nederlandse burger begreep dat het nogal verdacht was geworden om alleen de eigen gemeenschap te willen bevorderen, al was het alleen maar omdat daarmee alle ‘vreemdelingen’ verstoten werden met de nu bekende gevolgen. Het trauma van de politionele acties in Indonesië, waardoor ons neokolonialisme nog eens aanleiding gaf het bevoordelen van de eigen gemeenschap te veroordelen, deed daar nog eens een schep bovenop.

De ‘eigen gemeenschap’ was een politiek onmogelijk concept geworden, iets wat Nederlanders liever uit het vocabulaire en uit hun geheugen schrapten

De ‘eigen gemeenschap’ was een politiek onmogelijk concept geworden, iets wat Nederlanders liever uit het vocabulaire en uit hun geheugen schrapten. In Nederland ging het voortaan over de staat, over de zuilen en over het bestaan van ideologie, maar van een ‘gemeenschap’ wilde niemand meer horen en ‘het volksbelang’ bestond niet meer. Een trauma werd doodgezwegen.

Tot Thierry Baudet.

Levensecht spook

Die stoft nu ineens de oude concepten af, probeert een spook levensecht te maken. De gemeenschapsideologie duikt plots weer op, zo lijkt het. En opnieuw stelt zich de vraag uit het interbellum: wat is de gemeenschap? Oude ideologische clubs als Brabantia Nostra bestaan al lang niet meer, het corporatisme is al decennia begraven en Hegel is niet meer populair op de universiteiten, Anton van Duinkerken leverde zijn PvdA-lidmaatschap in om hoogleraar te worden, en wie heeft er nu nog gehoord van Jacques Maritain?

En zelfs met de maatschappelijke realisaties van de oude concepten heeft het neoliberalisme al lang afgerekend: de PBO’s zijn opgedoekt, SER en Stichting van de Arbeid leiden een zieltogend bestaan, organisaties in de zorg worden gekneveld en vakantieparken voor de arbeiders zijn als te strak ervaren, zodat nu alles geïndividualiseerd is. Dus waar heeft Baudet het nog over, wordt zijn spook nog wel levend?

Standbeeld van Toon Asselbergs, alias Anton van Duinkerken, op de markt van Bergen op Zoom. (Foto- © Maarten vdO)
Standbeeld van Toon Asselbergs, alias Anton van Duinkerken, op de markt van Bergen op Zoom. (Foto: © Maarten vdO)

Nou, bijvoorbeeld over zijn Nexit. Het is een typisch gemeenschapsconcept: ‘eigen gemeenschap eerst en de buitenwereld is niet te vertrouwen’, wij zijn een beschaving, de rest is barbarij.

Of over de afweer tegen migranten en alle buitenstaanders: een typische voortzetting van de oude xenofobie die het gemeenschapsdenken met zich mee bracht.

Of de tirade tegen het verstoren van de organische verhoudingen door de zelfstandigheid van vrouwen, abortus etcetera. Ook typische voortzettingen van de fascistische idee van de organische gemeenschap.

Of de tirades tegen het ‘nepparlement’ door hem en Wilders: een rechtstreekse voortzetting van de fascistische idee dat de partij-cratie de volkswil niet uitvoert maar juist belemmert.

Of de scheldpartij tegen journalisten en wetenschappers, tegen hen dus die de superioriteit van het suprarationele niet erkennen.

Allemaal thema’s uit het oude Nederlandse fascisme.

Democratische rechtsorde

Er is dus een spook heropgedoken dat al lang naar fabeltjesland was verwezen, een oud trauma wordt opgerakeld. Baudet heeft het over een renaissance, een hergeboorte van de gemeenschap en haar superieure beschaving. Maar wil hij die wel terug, beseft hij wel de gevolgen?

In het aangehaalde citaat uit de eerste alinea’s van het eerste artikel van deze reeks heeft hij het over 'waarin de democratische rechtsstaat wordt hersteld ...' Gaat dat in de gemeenschapsorde die hij voor ogen heeft? Als de natuurlijke orde heerst, heerst er dan een democratische rechtsorde? Maurice Barres, een groot voorstander van de natuurlijke orde, zei ooit over de Dreyfuss-affaire: "That Dreyfuss is guilty I deduce not from the facts, but from his race'.

In onze moderne 21e en 20e-eeuwse maatschappij dient iedereen gelijke rechten te hebben, en is iedereen gelijkwaardig

Het is vaak aangehaald als demonstratie van wat er gebeurt als we universaliteit laten vallen en ‘organische’ natuurlijke verhoudingen vooropstellen, zoals nu in het hedendaagse migratiedebat grotendeels al gebeurt: dan worden mensen ongelijk en is het hun ras of soort die beslist of ze gelijk hebben en rechten hebben of niet. Het geheel gaat dan voor de delen, de eisen van de gemeenschap voor de rechten van het individu.

In onze moderne 21e en 20e-eeuwse maatschappij is het daarentegen nu zo: iedereen dient gelijke rechten te hebben, en iedereen is gelijkwaardig. Dat is de werkelijke inhoud van democratische rechtsorde, en als Thierry Baudet die aanvaardt, moet hij alle Europeanen, nee alle mensen, als gelijkwaardig zien en niet Nederlanders als bevoorrecht en kan hij niet willen dat mensen om hun kleur en herkomst in Libische beestenkampen omkomen. De democratische rechtsorde verdraagt zich niet met een Nexit en niet met gesloten grenzen.

Gemeenschapsgevoel

Is Thierry Baudet nu echt zo belangrijk in al zijn verwerpelijkheid dat we het kind met het badwater weg gaan gooien? Is het concept ‘gemeenschap’ op zichzelf verwerpelijk, of representeert dat iets dat in de ogen van veel mensen onmisbaar en belangrijk is? De politieke ontwikkelingen rond het populisme laten zien dat veel mensen in de natie van nu niet meer hun gemeenschap terugvinden, dat ze zich verloren en verlaten voelen.

Dat is wel de vraag die terug op tafel ligt, en in die zin is het geen spook maar realiteit die Thierry Baudet boven heeft gehaald

Is dat een gewaarwording die we dan gaan negeren en ontkennen? Is er niets waardevols aan ‘de gemeenschap’? Zijn we allemaal enkel anonieme individuen of hebben we samen wat? Zijn we behalve een samenleving van individuen ook nog een groep met gemeenschapsgevoel en zijn er niet veel zaken die we alleen kunnen realiseren, als we als gemeenschap handelen in plaats van als anonieme samenleving?

Dat is wel de vraag die terug op tafel ligt, en in die zin is het geen spook maar realiteit die Thierry Baudet boven heeft gehaald.

Het eerste deel van deze reeks leest u hier, het tweede via deze link.

[1] Voor de goede orde: vanaf 1894 waren er al neo-thomistische hoogleraren in Nederland, namelijk in Amsterdam, Leiden en Utrecht, maar die hanteerden niet de specifieke opvattingen zoals Maritain die hanteerden, al is het aannemelijk dat Anton van Duinkeren in zijn Amsterdamse tijd wel zich had georiënteerd op de Amsterdamse neothomistische hoogleraar De Groot.

En ten overvloede: ik informeer over Maritain voor zover hij medefunderend was voor concepten in het fascisme, en dat doet de filosofie van deze christelijke humanist, verdediger van de mensenrechten, zeer tekort maar in dit korte bestek kan dat nu eenmaal niet anders.