Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

'Ecorealisme is ook maar een mening'

Gaston Meskens
20190219_110541(1)
Brooklyn Library, New York (Foto: Gaston Meskens)

Het partijpolitieke conflictmodel dat we vandaag democratie noemen zorgt er dan wel voor dat die andere partijen verplicht zijn om te reageren en te argumenteren dat net hún visies realistisch zijn, en die van de eerste naïef, of overmoedig, of cynisch …

Elke ernstige visie op bijvoorbeeld het klimaatprobleem en de oplossing daarvan kan vandaag ‘ecorealistisch’ genoemd worden. Er zullen altijd wel wetenschappelijke studies gevonden worden die de eigen mening ondersteunen en die van de ander onderuit halen. Er zijn bijvoorbeeld studies die beweren dat we voor het aanpakken van het klimaatprobleem kernenergie nodig hebben en andere die beweren dat het zonder kan.

In het rapport Global Warming of 1.5 ºC brengt het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties die studies in kaart als mogelijke trajecten om, ‘in de context van duurzame ontwikkeling’, de globale temperatuurstijging beneden de 1,5°C te houden. De meeste van die trajecten beroepen zich in meer of mindere mate op kernenergie, maar het IPCC benadrukt ook dat de soms grote verschillen in de rol die men kernenergie toekent ‘afhangen van verschillende factoren’.

Een factor die aangehaald wordt, en die voor kernenergie redelijk bepalend kan zijn, is de manier waarop maatschappelijke voorkeuren die mogelijke toekomsttrajecten kunnen sturen. De auteurs van het rapport zeggen er niet expliciet bij dat ook de maatschappelijke voorkeuren van de wetenschappers zelf de studies op zich sturen. Die realiteit hoeft op zich geen probleem te zijn. Dit soort future studies maakt namelijk gewoon gebruik van de hedendaagse geavanceerde wetenschap van hypothese, prognose en waarschijnlijkheid, en het product van dat soort wetenschap is een mogelijke toekomst, of een set van mogelijke toekomsten. De mogelijkheid is wat ze is: een mogelijkheid op zich die niet noodzakelijk andere mogelijkheden uitsluit. Toekomststudies zijn wetenschappelijk onderbouwde als-dan redeneringen. Hun kwaliteit steunt op een rigoureus gebruik van data, maar ook op de eerlijkheid waarmee onzekerheden aangeduid en in rekening gebracht worden en keuzes (ook van de wetenschappers zelf) expliciet gemaakt worden (voor wie dieper wil graven: een bespreking van dit soort studies is gratis beschikbaar hier).

Niet alleen onze realistisch bedoelde toekomstvisies zijn wetenschappelijk subjectief. Ook veel wetenschappelijke inschattingen van gezondheidsrisico’s zijn dat. Als een expert van het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie zegt dat er redenen zijn om aan te nemen dat glyfosaat (als bestanddeel van de onkruidverdelger Roundup) kankerverwekkend is, en een expert van Monsanto zegt dat er onafhankelijke studies zijn die aantonen dat het product bij ‘normaal gebruik’ veilig is,dan denkt het publiek dat één van beide liegt (de meeste mensen zullen denken dat de expert van Monsanto liegt).

De ‘waarheid’ is natuurlijk dat geen van beiden het zeker weet, omdat de voorspellende kracht van de theoretische modellen (nog) te beperkt is en de beschikbare gegevens uit onderzoek (op dit moment) onvoldoende zijn om ondubbelzinnige interpretatie toe te laten. Beide experten stellen dus een ‘voorkeurshypothese’ voorop, en die hypotheses gaan een eigen politiek leven leiden in de media en in de politieke en publieke ruimte (in een meer academische tekst ga ik dieper in op deze ‘politiek van de hypothese').

20190219_110541(1)
Brooklyn Library, New York - installatie door de kunstenaar Kameelah Janan Rasheed (Foto: Gaston Meskens)

De tegengestelde meningen op zich, en controverse die daardoor ontstaat, veroorzaakt logischerwijze wantrouwen bij het publiek. In de achtergrond van de controverse ontwikkelt zich een wetenschappelijke discussie die zinvol en nodig is, maar die ondertussen ook vatbaar blijft voor interpretatie: politici kiezen hun hypothese en stellen daar hun beleid op af, en ondernemers hanteren de hypothese die hen het beste uitkomt en lobbyen eventueel voor een wettelijke vrijgeleide moest dat nodig zijn.

De Europese Unie verlengde de licentie voor Roundup, onder andere met steun van Duitsland (thuishaven van chemiereus Bayer die toen op punt stond om Monsanto over te nemen). België stemde tegen de verlenging, en voerde ondertussen een verbod op verkoop en gebruik van Roundup in. Dat verbod is halfslachtig, want het geldt enkel voor particulieren en niet voor landbouwers en tuinaannemers (een maatregel die niet alleen redelijk paternalistisch is, maar ook de landbouwlobby ten dienste blijft). De Europese beslissing voor verlenging van de licentie kwam er met steun van EFSA, de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. Die weigerde echter de studies vrij te geven waarop ze haar oordeel baseerde. Die zaak werd door een aantal Europese parlementsleden aangekaart bij het Europese Hof van Justitie dat vervolgens besliste dat de EFSA de studies openbaar moet maken.

Ondertussen bracht Monsanto een nieuwe versie van RoundUp zonder glyfosaat op de markt die echter nog steeds schadelijk blijkt te zijn. De landbouw mag nog steeds de originele versie met glyfosaat blijven gebruiken. Een verhaal dat duidelijk nog niet ten einde is.

Transparantie – ook in de context van wetenschappelijk onderzoek – is een kwaliteitscriterium van goed bestuur. Maar de kwestie glyfosaat leert ons dat transparantie niet altijd het wetenschappelijke inzicht blootlegt dat ons dan zou kunnen vertellen wat we moeten doen. We leren in dit geval dat de wetenschap voorlopig geen ondubbelzinnig antwoord kan geven. Stellen dat alle studies die glyfosaat veilig verklaren gemaakt worden door gehersenspoelde en/of vetbetaalde Monsanto-wetenschappers is te simpel. Nota bene het voedselagentschap van de Verenigde Naties (FAO) heeft samen met de Wereldgezondheidsorganisatie een studie gedaan die argumenteert dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat een kankerrisico vormt binnen een normaal menselijk voedingspatroon. Dat de FAO daarmee regelrecht het IARC – zelf onderdeel van de WHO – tegenspreekt maakt de zaak er politiek natuurlijk niet eenvoudiger op...

Onzekerheid en voorzorg

De wetenschap van het gezondheidsrisico van glyfosaat lijkt vandaag (voorlopig) perplex te staan, maar dat betekent niet dat de politiek stuurloos en passief moet toekijken. Er is namelijk een ander kwaliteitscriterium van goed bestuur dat op een diepzinnigere manier politiek beleid zou moeten sturen: het voorzorgsprincipe.

Ook bij klimaatverandering is het voorzorgsprincipe het principe dat de aanpak van het probleem zou moeten sturen

Het idee dat we beter iets niet doen als we vermoeden dat het niet alleen voor onszelf maar ook voor anderen gevaarlijk kan zijn kan op zich een fundamenteel ethisch principe genoemd worden. Maar we hebben geen diepzinnige filosofie nodig om te begrijpen dat ‘voorzichtigheid vanuit een zin voor verantwoordelijkheid en solidariteit’ niet meteen het basisprincipe is dat vandaag de markt en de politiek drijft. De geschiedenis leert ons dat hubris en/of hebzucht in combinatie met het ontbreken van wetenschappelijk onderbouwde waarschuwingen ons al meerdere malen in de problemen bracht, en dat het herstellen en verder voorkomen van de schade dikwijls veel complexer en duurder blijkt dan het op voorhand anticiperen van het probleem en het zoeken naar alternatieven.

Asbest, DDT, klimaatverandering en de oceanen vol plastiek: de geschiedenis van de moderne tijd kan geschreven worden vanuit het perspectief van ‘steeds opnieuw moeten genezen in plaats van te voorkomen’. Zoals ik al schreef in een vorig stuk is ook bij klimaatverandering het voorzorgsprincipe eigenlijk het principe dat de aanpak van het probleem had moeten sturen. De recente studie die stelt dat we nu met 99,9999% zekerheid weten dat de mens de oorzaak van klimaatverandering is wordt gezien als het ultieme bewijs dat de laatste scepticus moet overtuigen, maar eigenlijk hadden we die studie helemaal niet meer nodig. Het inzicht dat we niet goed bezig waren was er al in de jaren ‘80 en het oorspronkelijke VN Kaderverdrag rond Klimaatverandering waarschuwde al in 1992 voor de gevolgen van klimaatverandering en stelde dat landen voorzorgsmaatregelen moeten nemen en dat het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet als excuus mag gebruikt worden om die maatregelen uit te stellen.

Ecorealisme is ook maar een mening

De kwesties van klimaatverandering en glyfosaat tonen aan dat wetenschappelijke onzekerheid een ruimte voor interpretatie openlaat die kan gekaapt worden door commercieel en/of politiek belang. Dat gebeurt vandaag meer dan ooit tevoren, net omdat er meer kwesties zijn waarbij het vaststellen van de feiten bemoeilijkt wordt door het bestaan van wetenschappelijke onzekerheid. Die ruimte voor interpretatie is echter geen speelveld waarop de sterkste commerciële of politieke speler mag winnen, maar is een collectieve morele ruimte die we gezamenlijk als maatschappij betekenis zouden moeten kunnen geven.

Politici als Bart De Wever en filosofen als Maarten Boudry die plots de optie kernenergie gaan verdedigen beseffen hopelijk dat een argument pro-kernenergie ook maar een mening is

In de context van het klimaatdebat kunnen we eenvoudig stellen dat verschillende interpretaties van ecorealisme, en vooral het soort dat zich beroept op de mogelijkheden van wetenschap en technologie, ook maar gewoon meningen zijn. Politici als Bart De Wever en filosofen als Maarten Boudry die plots de optie kernenergie gaan verdedigen beseffen hopelijk dat een argument pro-kernenergie ook maar een mening is, net zoals een argument tegen kernenergie.

Simpel gezegd: je kan met wetenschap niet bewijzen of kernenergie een goed idee is of niet. Een toekomststudie die wil bewijzen dat een bergingsplaats voor radioactief afval veilig is en blijft kan gedegen wetenschappelijk onderbouwd zijn, maar dat geldt evenzeer voor een studie die stelt dat we nooit een kernongeval kunnen uitsluiten. Wel of geen kernenergie zou het resultaat van een doordachte deliberatie in de maatschappij moeten zijn waarin alle visies een kans moeten krijgen, maar waarin die visies ook geconfronteerd moeten kunnen worden met scepcis. Voor kernenergie in het bijzonder, en voor energiebeleid als voorbeeld van een complex sociaal probleem heb ik uitgebreid geargumenteerd waarom ons simplistisch systeem van democratie via partijpolitiek en verkiezingen en onze globale politiek met staatssoevereiniteit als centrale waarde niet (meer) in staat zijn om de complexiteit van dergelijke deliberaties en keuzes te vatten. Enkel deliberatieve democratie, of, in afwachting, ons voorbijgestreefd systeem ‘met pragmatische correcties’ (lees representatieve democratie via partijpolitiek en verkiezingen maar met systemen van burger- en middenveldparticipatie, aangevuld met middenveldparticipatie op transnationaal vlak) kan dit soort problemen doordacht aanpakken en kan daarbij, ongeacht de keuzes die gemaakt worden, tegelijk maatschappelijk vertrouwen genereren.

Spijbelen voor een beter onderwijs

"Enthousiasme en kritisch bewustzijn, meer hebben we niet nodig" zei Rosa Luxemburg ooit. Met haar eigen enthousiasme en kritisch bewustzijn heeft ze zichzelf niet kunnen beschermen tegen machtswellust en geweld, maar ze blijft een groot voorbeeld voor veel activisten vandaag. Enthousiasme drijft ook onze jonge klimaatspijbelaars, maar het is jammer dat ze voor het vormen van hun kritisch bewustzijn vrijwel geheel op zichzelf aangewezen zijn. Ze worden nu meewarig gewaarschuwd voor de eco-religieuze denkbeelden die hun blik op de realiteit vertroebelen en gesust dat hun geloof in doemverhalen ongegrond is, want een realistische kijk op de situatie en vernuftige wetenschap en technologie zullen ons redden.

Dit betuttelend paternalisme is in meerdere opzichten problematisch. Geloof in wetenschap en technologie kan namelijk evengoed tot een religie verworden. Dat soort geloof heeft ons niet alleen met asbest, DDT, klimaatverandering en de oceanen vol plastiek opgezadeld, maar het kan vandaag ook als strategie gebruikt worden om klimaatspijbelaars en andere activisten te sussen dat alles wel in orde komt en om te vermijden dat ze té kritisch worden, net zoals de traditionele confessionele religies dat proberen te doen.

Bart De Wever riep de jongeren op om terug naar school te gaan en daar wiskunde en wetenschap te gaan studeren zodat ze mee oplossingen kunnen aanreiken voor ‘de technologische innovatie’ die ons gaat redden. Maar dat soort ‘goeie raad’ kan evengoed gezien worden als een strategie om hen dom te houden ten dienste van de politiek en de economie van het eigenbelang.

Die politiek en economie hebben namelijk burgers en werknemers nodig die, als radertjes in een machine, kritiekloos het systeem draaiende houden. Natuurlijk hebben we wiskunde en technologie nodig, maar het klimaatprobleem is vooral een complex politiek, sociaal en ethisch probleem dat niet zomaar met wetenschap en technologie kan opgelost worden. De klimaatspijbelaars zijn kritisch voor onze politici, maar ze beseffen dat kritisch zijn alleen niet genoeg is. Ze proberen eventueel zelf inzicht te krijgen in de sociale, politieke en ethische aspecten van klimaatverandering (en van de oplossingen ervan), of ze lopen mee in de klimaatmarsen en worden getriggerd door wat er rond hen gebeurt. Maar zelf leren is niet genoeg. Onze jongeren hebben het recht om op school kritisch inzicht te ontwikkelen in die sociale, politieke en ethische apecten en om er mee over na te denken en te debatteren.

Onze kinderen en jongeren hebben misschien niet het recht om te spijbelen, maar ze hebben wel het recht om deel te nemen aan die ethische dialoog en het recht om daarvoor opgeleid te worden

Echter, met de manier waarop vandaag op onze scholen en universiteiten wetenschap en technologie gedoceerd wordt – zeker met de doorgedreven focus op STEM onderwijs (Science / Technology / Engineering / Mathematics) – zullen onze jongeren geen kritisch inzicht met betrekking tot het klimaatprobleem kunnen ontwikkelen. En hoe zouden ze ooit de kwestie glyfosaat, inbegrepen het gelobby en het politieke getouwtrek daarrond, kunnen begrijpen en in staat zijn om zelf onderbouwde argumenten voor het voorzorgsprincipe als ethisch principe te formuleren?

Natuurlijk wordt er in onze scholen sporadisch thematisch gewerkt en wordt er geëxperimenteerd met vakoverschrijdend leren. Enerzijds mogen we blij zijn dat dergelijke initiatieven hier mogelijk zijn (in tegenstelling tot in veel andere landen en culturen). Anderzijds beseffen we dat er, in termen van kracht en veerkracht van jongeren, daardoor nog een grotere kloof tussen de haves and have nots kan ontstaan.

Een radicale en coherente visie op verandering, breed gesteund en gedragen door beleid, is daarom noodzakelijk. In onze complexe samenleving hebben alle kinderen in de lagere en middelbare school het recht om opgeleid te worden tot tolerante en (zelf)kritische wereldburgers in plaats van tot robotten klaar voor de arbeidsmarkt. We moeten onze kinderen niet leren te streven naar zekerheid in alle aspecten van hun toekomstig leven. We moeten ze leren omgaan met de onzekerheid die al die aspecten onvermijdelijk kleurt. Ze hebben recht op een vorming die hen niet alleen leert samen na te denken over hun eigen vrijheid en verantwoordelijkheid in die complexe samenleving maar hen ook in staat stelt om die complexe maatschappij kritisch te analyseren en vervolgens opbouwende en confronterende kritiek te formuleren.

Veel politici en ondernemers willen geen kritische wereldburgers, want daar kunnen ze geen populistische prietpraat of nutteloze en vervuilende producten meer aan verkopen

Maar veel politici en ondernemers willen geen kritische wereldburgers, want daar kunnen ze geen populistische prietpraat of nutteloze en vervuilende producten meer aan verkopen. Ondertussen is het beleid bij ons geobsedeerd door ‘STEM voor innovatie en economsche groei’ en blijft het tegelijk hangen in halfslachtige diplomatie en pseudo-tolerantie voor alle religieuze en andere ideologische zuilen die kinderen nog steeds strategisch in hun eigen vakjes willen duwen en houden.

Enthousiasme en kritisch bewustzijn, meer hebben we inderdaad niet nodig. Gegeven dat tolerantie en openheid steunen op een (zelf)kritisch bewustzijn zijn enthousiasme en kritisch bewustzijn de essentiele elementen voor de ethische dialoog. Ecorealisme is geen focus op cijfers of geloof in wetenschap en technologie. Ecorealisme is het besef dat ethiek het eerste en belangrijkste perspectief is wanneer cijfers elkaar tegenspreken, wetenschap worstelt met onzekerheid en de voor- en nadelen van technologie niet zomaar tegenover elkaar kunnen afgewogen worden. Onze kinderen en jongeren hebben misschien niet het recht om te spijbelen, maar ze hebben wel het recht om deel te nemen aan die ethische dialoog en het recht om daarvoor opgeleid te worden.

Lees alle artikels in het dossier 'Tijd voor een nieuw humanisme'

Eind vorig jaar lanceerden we het New Humanism Project als één van de initiatieven die daar willen aan bijdragen. Onder de noemer ‘Education for a Cosmopolitanism Beyond Comfort Zones’ zetten we dialogen op om het soort onderwijs waar onze jongeren vandaag recht op hebben bespreekbaar te maken op verschillende betekenisvolle niveaus: van het establishment van de Verenigde Naties via de academie tot de locale gemeenschap. Het idee van een ‘nieuw humanisme’, en waarom we dat vandaag nodig hebben, wordt ook de rode draad door een hierna volgende reeks teksten voor Apache.

Stay tuned.

 

LEES OOK
Gaston Meskens / 07-05-2019

We hebben geen andere referentie dan elkaar

Met de essay-reeks 'Tijd voor een nieuw humanisme' nodigt Gaston Meskens je uit mee na te denken over mogelijke nieuwe systemen om de toekomst vorm te geven. Hij vertrekt daarbij…
De Resilience Frontiers bijeenkomst ging door in Songdo, een voorstad van Seoul