Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

De democratie is dood, wen er niet aan (2)

Maarten van den Oever
Het kabinet-Lubbers-I in 1982: het begin van de ontzuiling. (Foto: Wikipedia © Rijksoverheid ANP)
Het kabinet-Lubbers-I in 1982: het begin van de ontzuiling. (Foto: Wikipedia © Rijksoverheid ANP)

In 1945, en dus al 23 jaar eerder, publiceerde in New York ene Karl Popper een boek, dat in de Nederlandse vertaling ging heten ‘De open samenleving en zijn vijanden’. Het belangrijkste aan dat boek was het tweede deel van de titel: ‘zijn vijanden’, want Karl ging de wereld naar aloude christelijke gewoonte verdelen in goed en kwaad.

Het kabinet-Lubbers-I in 1982: het begin van de ontzuiling. (Foto: Wikipedia © Rijksoverheid ANP)
Het kabinet-Lubbers-I in 1982: het begin van de ontzuiling. (Foto: Wikipedia © Rijksoverheid ANP)

Karl Popper was lotgenoot en goede bekende van zowel Otto Neurath als Friedrich von Hayek en Ludwig von Mises, allen vluchtelingen uit het Rode Wenen (1918-1934), en allen behorend tot het circuit van studiekringen, waartoe ook de Wiener Kreis behoorde.

Rationeel debat

Karl was ontzet over wat hij beleefd had en vastbesloten aan die barbarij (nazisme en communisme) een einde te maken en schreef zijn boek om dat uit te roeien. Hij vond dat de mensheid bepaald werd door historicisme, dit is zich bepaald achten vanuit het verleden, en door primitief tribalisme, waarin tribale instincten bepaalden wat er moest gebeuren.

Hij stelde daar een ander samenlevingsbeeld tegenover, namelijk dat van een samenleving waarin de rationele en empirisch aantoonbare bewijsvoering het denken vanuit de historische bepaaldheid en vanuit tribale belangen zou vervangen. En waarop ging die nieuwe samenleving dan gebaseerd worden? Op de openheid van het rationele debat, waarin alleen het bewijs doorslaggevend kon en moest zijn.

Het keiharde gelijk is het enige democratische argument, en dus moest dat gelijk ook wel bestaan

Het keiharde gelijk is het enige democratische argument, en dus moest dat gelijk ook wel bestaan. Hij is de rest van zijn leven bezig geweest tegenover tegenstanders bewijzen aan te voeren dat het gelijk te bewijzen was (bijvoorbeeld de falsificatietheorie), maar wat voor ons telt, is dat hij geloofd werd: we zouden de politieke en maatschappelijke tegenstellingen moeten overbruggen door een beslissend gelijk te laten tussenkomen.

De uiteindelijke waarheid

En dan lag Karls paradijs in het verschiet: want als alleen het gelijk beslist, is de beslissing dus niet meer aan wie je bent, of waar je vandaan komt, of wat voor ras je hebt, etcetera, maar gaat het voor iedereen om gelijke kansen en ligt de samenleving voor iedereen open. Iedereen een gelijke stem in het debat en in het politiek systeem, iedereen een gelijke kans om zich te emanciperen en op te stijgen in de samenleving.

Maar alles wel in dienst van de waarheid: er kon maar een waarheid zijn, op een splitsing kun je niet tegelijk naar links en naar rechts. En dus reduceerde Karl het maatschappelijke debat in feite tot precies dat: uitvinden wat precies die ene waarheid was, een breekpunt in alle kwesties van alle politieke en maatschappelijke debatten. Niet wat mensen vinden, maar wat is, niet een opinie maar een feit telt. Dat is Karls open samenleving, een waarin je alleen nog iets mag zeggen, als je gelijk hebt, liefst wetenschappelijk onderbouwd.

Het was en is grotendeels onomstreden in de samenleving: zo moest het politiek en beleidsmatig handelen bepaald worden: door de uiteindelijke waarheid.

Het beleid dat premier Ruud Lubbers inzette zou tot 2010 de koers bepalen van de Nederlandse politiek

Dat is dan ook de leidraad die Nederlandse regeringen gingen volgen na het ineenstorten van het maakbaarheidsdenken: wat is de juiste weg? Na enkele tussenpauzen (de regeringen van Zijlstra, De Jong en Biesheuvel) die de elite de tijd gaf zich te bezinnen, kwam er na de mislukking van de laatste op maakbaarheid gerichte regering van Joop den Uyl, een nieuwe, uiteraard enig juiste, koers met de econoom Ruud Lubbers. Het beleid dat hij inzette, eerst als fractieleider (vanaf 1978) van het CDA, en later als eerste minister van drie kabinetten (1982 tot 1994) zou tot 2010 de koers bepalen van de Nederlandse politiek. En waar kwam die koers van Lubbers vandaan?

Mont Pelerin

Uit een klein Zwitsers dorpje dat Mont Pelerin heette. Daar was in 1947 de Mont Pelerin Society opgericht. Leden zijn onder meer Karl Popper, Friedrich Hayek, Ludwig von Mises, alle drie Weense ballingen. De eerste twee doelen van de Society zijn:

De analyse en verkenning van de aard van de huidige crisis om anderen duidelijk te maken wat daarvan de essentiële morele en economische wortels zijn. De herdefinitie van de functies van de staat om zo onderscheid aan te brengen tussen de totalitaire en de liberale orde.

Het klinkt als de formulering van katholieke zendelingen die naar Afrika gaan, maar de heren bedoelen het serieus, want ze beoogden inderdaad een aanval op de bestaande westerse samenlevingen, die kennelijk niks begrepen hadden en verkeerd in elkaar zaten.

Carl Menger introduceerde de theorie van het marginaal nut, waarin de waarde voor de consument van een goed toeneemt naarmate dat schaarser wordt

En er zat een economische basis onder het verhaal van twee van de stichters, Hayek en Von Mises, en dat was het centrale idee van Carl Menger, hun leermeester in Wenen. Menger deed wat ons probleem hier betreft twee belangrijke dingen. Hij verving de waardebepaling van de klassieke economie, die de markt en het spel van vraag en aanbod centraal had gesteld, door de waardebepaling vanuit de persoon van de afnemer van goederen, in de grote markt dus de consument.

Ruud Lubbers (Foto: Flickr (cc) © UN Geneva)
Econoom Ruud Lubbers zat in de ideologische spagaat tussen rood en liberaal. (Foto: Flickr (cc) © UN Geneva)

En ten tweede introduceerde hij de theorie van het marginaal nut, waarin de waarde voor de consument van een goed toeneemt naarmate dat schaarser wordt. Die beide uitgangspunten vormden een reden om aan te nemen dat de consument, c.q. de burger van een westerse samenleving, aan te sturen was door het manipuleren van de schaarste.

Welvaartsstaat

Hayek en zijn leerling Milton Friedman meenden officieel dat er een onevenwicht in de waardebepaling in westerse samenlevingen zit dat hersteld moest worden door de markt zijn corrigerend werk te laten doen, maar in feite is het beleid dat zij propageerden, het beleid van het manipuleren van de schaarste om zo de burgers te dwingen te gaan denken in termen van economische keuzes. De economie moest gaan dienen om de democratie te veranderen, iets wat ze treffend probeerden in praktijk te brengen onder het Pinochetregime, zoals Naomi Klein al eerder uitvoerig uitlegde.

Nu, precies die noties waren doorgedrongen bij de econoom Ruud Lubbers. Hij zat in de ideologische spagaat tussen rood en liberaal, en, vanuit een diepe ideologische overtuiging, geloofde hij niet in de verdere opbouw van de welvaarts- en verzorgingsstaat. Maar hij kon moeilijk gaan uitdragen dat de mensen wat meer schaarste moesten willen en wat minder verzorging.

Onder Lubbers werd bezuinigen hét motto, want de staatskas moest op orde

En dus draaide hij in de openbaarheid het verhaal om: de staat kon het niet meer betalen. Een onzin verhaal uiteraard, zoals we inmiddels weten, want het betekende eigenlijk dat hij afwilde van de linkse keynesiaanse economische politiek. Bezuinigen werd het motto, want de staatskas moest op orde.

Jaren lang beukte vervolgens Den Haag, geholpen door een conjuncturele inzinking, in op de bevolking: ‘alles wat verworven was, was ongepermitteerde luxe’, ‘we waren verspillers’, ‘kijk eens wat je doet ten opzichte van al die armen in Afrika’, ‘dit is toch ook niet echt nodig’, ‘dat kunnen we ons niet veroorloven’, etcetera.

Het rijk van de schaarste

Het rijk van de schaarste werd gevestigd en in plaats van de welvaartsstaat kwam een staat van afhankelijkheid. In toenemend ongeloof zagen de Nederlanders voor hun ogen het ene na het andere welvaartselement en verzorgingselement verdwijnen. Je zou denken dat dan er een linkse oppositie was die de bevolking tot verzet zou kunnen inspireren, maar bij die groepen was heel iets anders aan de gang dat tot hun politieke verlamming leidde.

Het lijkt wel alsof de sociaal-gerichte politiek van oud links zich tegen henzelf gaat keren

Het debacle van Joop den Uyls aanpak en de maakbaarheidspolitiek stond niet op zichzelf. De PVDA had haar hoofd gestoten tegen een politiek plafond. Als het 1975 is, komen de eerste golven van het door het openstellen van de universiteiten middels het beurzenbeleid ontstaande politieke intellectoraat op de markt, er komt een snelle groei van de middenklassen.

Tot verbijstering van de sociaaldemocratische leiders stemmen die niet automatisch op de sociaal-culturele vernieuwers van de PVDA. Ze zien het heil voor hun inkomens en banen niet komen van een partij die zich enkel op de onderklassen lijkt te richten. Het lijkt wel alsof de sociaal-gerichte politiek van oud links zich tegen henzelf gaat keren, want die verzorging moet wel door de middenklassen betaald gaan worden en die willen dat kennelijk niet. Dus is er een koerswijziging nodig.

De 'derde weg'

Die komt van Anthony Giddens, een professor aan de London School of Economics. Die ontwikkelt een politieke benadering, die hij ook formuleert in zijn in 1994 uitgegeven boek ‘Beyond Left and Right', waarin het gepolariseerde model van socialistisch versus conservatief en liberaal tot de politieke onvruchtbaarheid veroordeeld wordt. Dat was het geschikte excuus waar de sociaaldemocratische partijen van Europa behoefte aan hadden.

De ‘derde weg’, zoals het kwam te heten, verbouwde de partij, die de onderliggende klassen had beloofd te vertegenwoordigen, tot een partij van de middenklassen. Tony Blair's Labour Party en de PVDA van Wim Kok waren de exponenten van een opvatting die het verraad aan de trouwe aanhang zouden realiseren dat nodig was om aan de macht te komen.

Onderwijsminister Jo Ritzen, onderwijseconoom van opleiding, gebruikte de opgelegde verplichte kostenbesparingen in het bezuinigingsbeleid voor andere zaken

Als Lubbers de staatsuitgaven kon ombuigen richting de middenklassen, dan kon de PVDA dat beter. De regeringen-Kok (en later Balkenende) waren dan ook rechtstreekse voortzettingen van de regeringen-Lubbers qua richting van het beleid. Men verkondigde een open samenleving en een gezonde economie te maken, maar die werd wel van bovenaf gemaakt. De verbouwing van Nederland tot een liberale staat was nooit inzet van verkiezingen, en werd ook niet langs de armen van de octopus naar beneden doorgesproken.

Grootschalig fusiebeleid

Integendeel, men begon de armen van de octopus geleidelijk aan af te knippen. Een voorbeeld van dat beleid was onderwijsminister Jo Ritzen (minister van 1989 onder Lubbers tot 1998 onder Kok). Deze minister was van oorsprong onderwijseconoom; hij werd de man die de opgelegde verplichte kostenbesparingen in het kader van het bezuinigingsbeleid ging gebruiken voor andere zaken.

Jo_Ritzen_1986_(1)
Onderwijsminister Jo Ritzen: pionier van het fusiebeleid van de Nederlandse overheid. (Foto: Wikipedia © Roland Gerrits/Anefo)

Hij streefde naar grootschalig fusiebeleid, waardoor de bestaande van onderaf samengestelde schoolbesturen vervangen konden worden door professionele en vaak opgelegde bestuurders. De dagelijkse leiding van de scholen ging van de leraren over naar wat hij professionele managers noemde (het waren vaak compleet ondeskundige ex-militairen), en verdere besparingen werden onder de modieuze term onderwijsvernieuwing doorgevoerd door de leerlingen zelfstandig te laten leren en de rol van leraren te beperken tot begeleiden.

Binnen korte tijd was een heel sociaal systeem waar ouders en leraren een sturende rol speelden, omgebouwd tot een grootschalig zogeheten geprofessionaliseerd systeem: de ondergang van een heel democratisch systeem, een van de poten van de octopus.

Vaarwel zeggenschap

Soortgelijke taferelen deden zich voor in de zorg. Ze werden uit hun zuil gelicht, moesten fuseren, kregen externe managers over zich heen en werden onder Mark  Rutte zelfs grotendeels geprivatiseerd. Zo veranderden ze van instellingen van het volk in instellingen van de bedrijven: knip, weer een poot weg.

Verzekeringen van ziekenzorg, zoals het Zilveren Kruis, waar de leden nog de dienst uitmaakten, werden gedwongen samen te gaan met andere verzekeringen die in privatieve handen waren: knip. Boerenbonden en coöperaties gingen op in nieuw gevormde agro-industrie: knip. Plaatselijke Rabobanken werden door hun centrale bank gedwongen hun zelfstandigheid op te geven: knip. Sportverenigingen fuseerden en professionaliseerden: knip. Enzovoorts. Heel de lokale door de bevolking gedragen structuur van betrokkenheid en zeggenschap werd gaandeweg uitgehold.

Het instrument van de privatisering was een uiting van regelrechte antidemocratische politiek

En daar bleef het niet bij: het instrument van de privatisering, dat onder een beroep op de gewenste marktwerking, (die alle problemen zou oplossen, hele organisaties losmaakte uit de sfeer van de overheid en ze dus onttrok aan de sfeer van de democratische zeggenschap,) was een regelrechte antidemocratische politiek. Financieel gingen de getroffen organisaties er niet op vooruit, maar ze werden wel ontdaan van lastige zeggenschap van de betrokken werknemers en belanghebbenden.

Het hele offensief van de politieke overheid richtte zich op de realisatie van wat ze in het Mont Pellerin genootschap hadden besloten te doen: ‘de herdefinitie van de functies van de staat’.

Nachtwakersstaat

Want de staat moest niet meer dienen om de stem van het volk te laten leiden tot maakbare nieuwe samenlevingsverbanden. Integendeel, de staat moest terzijde blijven, een nachtwakersstaat, en heel de bepaling van de staat overlaten aan de markt. Voor dat ideologisch standpunt stonden ook al snel de profeten op, ook in zich progressief noemende hoeken van het politiek spectrum.

Paul Frissen schreef zijn ‘De fatale staat’ om daarin een opgelegd fatalisme voor politieke bestuurders te bepleiten, een volgens hem stoïcijnse houding, omdat het toch niet zinnig was dat politici en beleidsmakers probeerden te interveniëren. Jeroen Den Uyl schreef daar een versie voor de onderkant van de samenleving voor: 'doe het maar gewoon aan de basis, want de politiek doet toch niets voor jou’. De staat trok zich terug, en het Haagse circuit verkondigde voor en na dat dat als een groot goed en als liberalisme moest worden gezien

Als alle zeggenschap op de grond van de samenleving verdwijnt, waar gaat de politiek dan nog over en wat heeft betrokkenheid dan voor zin?

Dat kon niet zonder gevolg blijven. Want als alle zeggenschap op de grond van de samenleving - zeg maar bij de tenen van de octopus, - verdwijnt, en aan de bovenkant van de samenleving, in het hoofd van de octopus, men ophoudt te orkestreren, waar gaat de politiek dan nog over en wat heeft betrokkenheid dan voor zin?

Massaal ledenverlies

Het leegmaken van de zeggenschap leidt onvermijdelijk tot het opheffen van de betrokkenheid van mensen en dat ging zich laten voelen. Vakbonden begonnen leden te verliezen, politieke partijen liepen leeg, omroepverenigingen handhaafden zich nauwelijks, ook al werden ze gesteund door die speciale regel dat goedkope abonnementen op omroepgidsen tegelijk lidmaatschappen van verenigingen waren: de zuilen gingen werkelijk tot ontbinding over, en en passant ging de democratie daarmee nog wat verder verloren.

En er ging nog iets anders gebeuren dat geleidelijk aan werd ontdekt door de daarvoor betrokken wetenschappers. Paul Dekker c.s. , onderzoeker van het SCP, publiceerde het boek ‘Politiek Cynisme’, en het SCP zelf begon in zijn serie Burgerperspectieven de sporen aan te wijzen aan een groeiend wantrouwen van de burger in het politieke bestel.

Meest prangend werd de problematiek aangegeven door wijlen Peter Mair met zijn ‘Ruling the Void’: de heersers heersen over de leegte, over het niets en lege dat ze zelf geschapen hebben. Mair stelde vast dat het politieke stemvee niet zozeer ergens op tegen of voor was, maar onverschillig geworden was.

Politici weten dat in de media opponerende stemmen zitten, en daar houden ze niet van

En het is de vraag of men dat in Den Haag echt erg vindt, ook al roepen ze natuurlijk obligaat dat ze dat erg vinden. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de openbaarheid, die sfeer waar politici zich moeten verantwoorden (mijn oude universitaire medebewoner Jos de Beus was er als professor Politicologie ooit van overtuigd dat het politici vooral om de aandacht in de media moest gaan: mediacratie).

Politici weten dat in de media nog wel eens opponerende stemmen zitten, en daar houdt men niet zo van. Voorbeelden: op 24 februari 2005 laat De Volkskrant weten dat het CDA de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging wil kunnen ontzeggen, uiteraard onder verwijzing naar terrorisme.

En op 17 maart laat dezelfde partij weten ook de concentratie van de pers in enkele grote handen wel aanvaardbaar te vinden. Het Haagse Parlement voerde op grote schaal bekostiging van de omroepen door reclame door, daarbij voortdurend knabbelend aan hun zelfstandigheid en ingrijpend in hun programma-aanbod.

Linkse kranten?

Recentelijk werd gepoogd een van de laatste bestaande actualiteitenrubrieken, Brandpunt, af te schaffen, terwijl Achter het Nieuws en Televizier al tijden verdwenen zijn en de actualiteiten rubriek Argos van de VPRO onder een voortdurend vuur ligt. Onderzoeksjournalistiek wordt nog slechts gesteund door Trouw en De Groene.

Linkse kranten bestaan niet, of je zou De Volkskrant als progressief moeten zien. En van steun voor de pers, een hot topic in de jaren zeventig en tachtig, is al helemaal geen sprake meer. De grote kranten- en bladenconcerns uit België beheersen de markt volledig en stellen geen prijs op enige politieke stellingname, behalve uiteraard voor de VVD-ondersteuning door NRC. Van werkelijke journalistieke onafhankelijkheid is, afgezien van de oude trouwe Groene en Elsevier enkel sprake op internet, en dat laatste is gelukkig een groot goed en moeilijk te onderdrukken.

De media dienen wel de functie van signaleringssysteem te vervullen. En dat doen ze in Nederland niet meer

De media zijn de publieke opinie niet, maar ze dienen wel de functie van signaleringssysteem te vervullen. En dat doen ze in Nederland bij lange na niet meer. Het Nederlandse NPO tv-journaal is een sportbulletin met wat weetjes in de zijlijn, zelfs Nieuwsuur wordt nu grotendeels met sport gevuld en achtergronden komen nergens meer aan de orde. Voor nieuws over Nederland kijken we RTL, VRT, ARD of BBC. Anders gezegd, de omroepmedia zijn praktisch tot zwijgen gebracht.

Kortom, in de openbaarheid van het grote publiek is het debat allang verstomd, van overleg en discussie is nauwelijks sprake. Dat is nog lang niet het geval in de boekenwereld. Zeker in de hoek van literatuur en non-fictie over brede discussies spelen nog een aantal uitgevers op het grote publiek van het intellectoraat, maar dat laatste deel van de openbaarheid wordt nu bedreigd door het verbod op het gebruik van Nederlands dat de universiteiten, beschermd door de politieke top, hebben uitgevaardigd.

Nederlands versus Engels

Diverse Nederlandstalige bladen op universiteiten moeten worden opgeheven, onderwijs over Nederlandse politiek moet in het Engels, publicaties in het Nederlands tellen niet meer als arbeidsprestatie, etcetera. Gevolg: een kleine meerderheid van de bevolking (60%) wordt dus uitgesloten van het lezen van deze publicaties, het universitaire leven wordt afgescheiden van de samenleving. En discussies in de wetenschap kunnen nog enkel gevolgd worden, als ze eerst de sluis van een vertaling of samenvatting door anderen gepasseerd zijn.

De openbaarheid zoals die in Nederland bestaat, is niet enkel in omvang en intensiteit gekrompen en nog krimpende, maar is ook helemaal van karakter veranderd. Het grote publiek, inclusief een deel van het intellectoraat, keert zich ervan af. Die kijken geen enkel serieus programma, volgen niet het nieuws en lezen geen krant.

Flickr DennisM2 (1 van 1)
Ook De Telegraaf, de krant voor de 'gewone man', deelt in de klappen. (Foto: Flickr (cc) © DennisM2)

Dat zie je bijvoorbeeld aan de krant die zo typerend was voor de gewone man in Nederland: De Telegraaf, teruggevallen van een top van ooit 850.00 naar nu 490.000 en nog vallende. De bevolking van Nederland heeft het niet zozeer gehad met de instituties, de democratie of de politici, maar wel met de discussie: de betrokkenheid met de democratie is weg, de participatiebereidheid in de democratische organen ook.

Burgerperspectieven van het SCP signaleren braafjes dat het wel meevalt met het vertrouwen. Maar ze signaleren niet dat het democratisch proces ver van de mensen is komen te staan: als het je toch niet kan schelen, dan wil je ook wel zeggen dat het allemaal best is. Mensen hebben geen betrokkenheid, geen interesse, en als dan een interviewer vraagt of ze iets wel best vinden, vinden ze dat wel, zodat ze tenminste naar de volgende vraag kunnen.

Theatraliteit

Dat gebrek aan betrokkenheid en aan geloof in het eigen vermogen zeggenschap uit te oefenen, zie je ook binnen politieke partijen. Dat de ledenaantallen drastisch zijn teruggelopen is maar een gegeven, een ander is dat van die leden enkel een fractie deelneemt aan activiteiten, en dat die deelname aan activiteiten in de regel niet meer is dan zitten in een zaal en aanhoren.

Dat is mede een gevolg van het gegeven dat de politieke leidingen van de partijen die discussie en een actieve rol van hun partijafdelingen onderdrukte, zoals in het klassieke geval van de ingreep van Felix Rottenberg in de PVDA gebeurde. De actieve deelname aan democratische processen is vervangen door theatraliteit: de leiding manifesteert zich, het publiek zit en luistert.

Politici worden kleine ondernemers: ze bezetten hun stoel, doen wat ze zelf en persoonlijk belangrijk of leuk vinden en zijn in de regel niet aan ruggespraak gehouden

Als gevolg daarvan worden politici kleine ondernemers: ze bezetten hun stoel, doen wat ze zelf en persoonlijk belangrijk of leuk vinden en zijn in de regel niet aan ruggespraak gehouden. En dat ‘ondernemers’-model versterkt weer het gebrek aan democratische betrokkenheid onder de leden.

Democratie is dood

Daarbovenop komt nog dat de leden van politieke partijen zich vaak erg goed bewust zijn van de lobbywereld, die geleidelijk aan het democratisch vacuüm tussen twee verkiezingen is komen opvullen: ze weten dat de echte onderhandelingen tussen zittende politici en lobbyisten gaan en niet tussen politici en achterban. Dat besef wordt door grote delen van het publiek gedeeld, waardoor ook dat bijdraagt aan het gebrek aan vertrouwen in de democratie.

Kortom, als we het geheel overzien, moeten we vaststellen dat het liberaal politiek beleid stelselmatig de democratie heeft uitgeroeid, eerst door de basis in allerlei verbanden uit te hollen, te ondermijnen, vervolgens door de grote organisaties uit de sfeer van de overheid te halen, door de discussie uit de politieke partijen te weren, en tenslotte door de openbaarheid waar mogelijk uit te hollen en te ondermijnen.

Het midden van de octopus, waar informatie vanuit de kop met de benen wordt uitgewisseld, is daarmee ook weg, er blijft inderdaad alleen maar leegte over. De democratie, als gesprek van iedereen met iedereen over hoe samen te leven en een echte betrokken burger te zijn, is dood.

Literatuur

Burgerperspectieven, Kwartaalberichten, SCP

Manu Claeys, Red de democratie, Polis, Kalmthout, 2018

Susan Delacourt, Shopping for Votes, Douglas & Mcintyre, Canada, 2013

Paul Dekker c.s., Politiek Cynisme, Stichting Synthesis, Driebergen, 2006

P.H.A. Frissen, De fatale staat, Van Gennep, Amsterdam, 2013

Anthony Giddens, Beyond left and right, Polity Press, 1994

Habermas, Strukturwandel der Öffentlichkeit, Luchterhand, Neuwied und Berlin, 1962

Friedrich Hayek, Individualism & Economic Order, Chicago Press, 1948

Madelon de Keizer, De Gijzelaars van Sint Michielsgestel, Sijthof, Alphen a/d Rijn, 1979

Peter Mair, Ruling the Void, Verso, London, 2013

Ferdinand Mertens, Otto Neurath en de maakbaarheid van de betere samenleving, Aksant, Amsterdam, 2007

Plato, Deel II, Politeia, Bert Bakker, Amsterdam, 2012

Karl Popper, De open samenleving en zijn vijanden, Lemniscaat, Rotterdam, 2009

Friedrich Stadler, Studien zum Wiener Kreiss, Ursprung, Entwicklung und Wirkung des logischen Empirismus im Kontext, Suhrkamp, 1997, Frankfurt a/m Mainz

Jeroen Den Uyl, Powerswitch, Aspekt, 2017

Bij het samenstellen van het essay is gebruik gemaakt van een veelheid aan kranten- en bladenartikelen, eventueel ter inzage.

Het eerste deel dan deze gastbijdrage leest u hier.

LEES OOK
Karl van den Broeck / 12-04-2024

Het boek dat niet mocht verschijnen

Uitgeverij Houtekiet vroeg Apache om een boek te schrijven, maar trok zich te elfder ure terug.
Tekening van Alain Mathot, Stephane Moreau, Bart De Wever en Erik Van der Paal
Frederik Polfliet / 16-02-2024

Günter Wallraff: 'Journalisten hebben de plicht de kant van de zwakkeren te kiezen'

Apache sprak met de Duitse veteraan van de undercoverjournalistiek bij hem thuis in Keulen.
Close-up portret van Günter Wallraf.
Karl van den Broeck / 30-12-2023

Wij zijn de dwangarbeiders van de democratie

Journalisten hebben geen keuze: ze moeten de democratie met woord en daad te verdedigen.
Beeld van twee handen op een toetsenbord