Van een progressief partijcongres mag je strijdpunten verwachten. Genre: ‘Paradise papers? Er is nood aan een politiestaat voor fiscale fraudeurs! Laat dat geld niet ontsnappen, betaal ons pensioen met die poen’, ‘Klimaatopwarming? Desinvesteer in de fossiele industrie! Verdriedubbel de investeringen in duurzaam openbaar vervoer en neem de energiesector in publieke handen voor we allemaal stikken in fijn stof’, ‘Opvangcrisis voor vluchtelingen? Geen folterdeals Theo, maar een humaan opvangbeleid!’.
Groen pakt het met dit congres anders aan. Ze wilt de kiezer ervan overtuigen dat ze een ideeënpartij is die vooruit kan schakelen via hervormingen. Met voorstellen als een ‘partnerstaat’, een ‘welvaartsgarantie’ en een ‘eenheidsstatuut’ positioneert de partij zich in een reeks lopende debatten over de toekomstige organisatie van onze maatschappij. Dat Groen wil schakelen en daarom wil besturen, mag daarmee duidelijk zijn. Maar wat heb je aan een hogere versnelling als je daarmee uit de bocht dreigt te vliegen of tegen de muur gaat?
Belangrijk in de congrestekst is wat niet aan bod komt: de vraag hoe je dit alles gaat realiseren. De machtsverhoudingen die onze samenleving bepalen? De voorgestelde hervormingen vegen ze onder de mat. Meer nog: eens gerealiseerd, lijken tegenstellingen zoals publiek versus privaat, arbeid versus kapitaal of werknemer versus werkgever vrijwel verdwenen.
De congrestekst bevat begeesterende denkoefeningen maar trefwoorden als ‘kapitalisme’, ‘feminisme’, ‘klasse’, ‘racisme’, ‘strijd’, ‘imperialisme’ of ‘kolonialisme’ komen er niet aan te pas. ‘Revolutie’ komt alleen voor vergezeld van het adjectief ‘digitale’.

Meyrem Almaci op het Schakelcongres van Groen, 17-18 november 2017 (foto: (c) groen.be)
Eenheidsstatuut, zonder vakbonden?
‘Vakbonden’? Het woord staat er slechts twee keer, terloops in een opsomming. Dat hebben we wellicht aan de heer Paul Pataer te danken die een amendement indiende om er op te wijzen dat “de democratisch uitgebouwde bonden van wezenlijk belang zijn als tegenmacht, voor het versterken van de positie van de werkenden.”
Hoewel heel wat Groene politici vakbonden naar waarde weten te schatten, kennen we het standpunt van Kristof Calvo en Meryem Almaci inzake de grootste burgerbewegingen van het land natuurlijk al. Een jaar geleden verklaarden ze in Trends: “staken is maatschappelijk nefast.” Plooien voor een neoliberaal beleid dan maar?
Hoe kan je beweren dat je voor ‘de burger’ wilt opkomen zonder enigszins rekenschap te geven aan de vakbeweging, die syndicale burgerinitiatieven die in ons land onder permanente druk staan net omdat ze zich wél strijdbaar opstellen?
Het eenheidsstatuut is één van de drie grote ideeën in het schakelcongres. Maar hoe kan je nu voorstellen om het statuut van werknemers, ambtenaren én zelfstandigen zo maar eventjes gelijk te schakelen zonder het ook eens te hebben over de rol die vakbonden in deze tabula rasa moeten spelen? Hoe kan je zomaar voorstellen om de arbeidsorganisatie in ons land volledig op zijn kop te zetten, zonder enigszins rekenschap te geven aan de complexe machtsstrijd die daarmee al meer dan een eeuw gepaard gaat?
Kortom, hoe kan je beweren dat je voor ‘de burger’ wilt opkomen zonder enigszins rekenschap te geven aan de vakbeweging, die syndicale burgerinitiatieven die in ons land onder permanente druk staan net omdat ze zich wél strijdbaar opstellen? Changing the world without taking power, het is een illusie en helaas ook de rode draad doorheen de congrestekst.
Idem voor het idee van een ‘welvaartsgarantie’: een ander woord voor een verhoogd minimuminkomen dat in de tekst ook al eens het label ‘basisinkomen’ meekrijgt. Dat is immers een populair label in bepaalde kringen. Hoe ga je zoiets zonder strijd realiseren met een beleid dat net de andere kant op wilt: werkloosheid en pensioenen afbouwen, leefloners gratis laten werken en zieken ‘activeren’?
Onder het mom van jobcreatie moeten permanente jobs plaats maken voor tijdelijke contracten. Die flexverslaving gaat gepaard met toenemende loonarmoede: de opgang van de working poor. Uit een studie van het Europees Vakbondsinstituut (ETUI) blijkt bovendien dat België het enige Europese land is waar de reële lonen dalen.
Het gebrek aan aandacht voor strijd is helaas geen toevalligheid. Zo beweert de Gentse fractieleider Dirk Holemans bijvoorbeeld in een filmpje van Dewereldmorgen.be dat het de kleine initiatieven van onderuit zijn die ons de welvaartsstaat brachten.
Een historische fictie helaas, want die kwam er natuurlijk niet door kleine spaarkassen of stedelijke mutualiteiten, wel door de aanhoudende strijd van de arbeidersbeweging en door het ‘rode gevaar’ dat de elite deed plooien voor een herverdelingspolitiek. Spaarkassen waren een onderdeel van de sociale strijd, dikwijls een gevolg eerder dan een oorzaak. Holemans draait de volgorde om zodat het in zijn ideologische kraam past.
Partnerstaat, maar dat mag ook pps zijn?
Burgerinitiatieven zijn populair, dat heeft Groen goed begrepen. Met de lokale verkiezingen in het vooruitzicht wil Groen zich met dit congres profileren als de partij van de lokale initiatieven en al doende ook een vlag planten op een eigen stukje middenveld. Maar helpt de Groene aanpak de burgerinitiatieven wel vooruit in tijden van een neoliberaal offensief?
De incorporatie van burgerinitiatieven in een neoliberale logica beknot vanzelfsprekend hun potentieel om deel uit te maken van een progressieve tegenbeweging. Op die flank biedt Groen te weinig dekking.
De incorporatie van burgerinitiatieven in een neoliberale logica beknot vanzelfsprekend hun potentieel om deel uit te maken van een progressieve tegenbeweging. Op die flank biedt Groen te weinig dekking. Dat ze vorige zomer in een partijblad nog lovend waren over Deliveroo als ecologische ondernemer in de platformeconomie, zonder oog te hebben voor de sociale dumping die de koeriers moeten ondergaan, is daar een treffend voorbeeld van.
We zouden een partnerstaat nodig hebben, zo lezen we in de congrestekst: een staat die niet zelf in alle publieke diensten voorziet maar burgers vertrouwt en burgerinitiatieven steunt. Dat is op zich natuurlijk een goed idee, want méér inspraak en participatie, méér ruimte voor samenwerking en initiatief van onderuit.
Zolang het maar geen excuus is om de bestaande openbare dienstverlening af te breken. Beiden moeten elkaar versterken, dat zou de doelstelling moeten zijn. We hebben inderdaad een sterke transitiestaat nodig die burgerinitiatieven verankert en beschermt, die een samenspel mogelijk maakt tussen lokaal en nationaal. Er is nood aan een beleid dat inzet op de vermaatschappelijking van onze dienstverlening en er voor zorgt dat we die terug in publieke handen nemen, in de brede betekenis van dat woord.
Wereldwijd is er volop een tegenbeweging aan de gang die de neoliberale politiek terugdraait. De teller van de ‘(re)municipalisation’ staat aldus de onderzoekers van The Transnational Institute op 835 voorbeelden in meer dan 1.600 steden in 45 landen.
Terecht, want de publieke opinie is sterke voorstander van dienstverlening in het belang van de mensen, niet de winst. Energie, transport, water, huisvestiging, zorg, veiligheid, publieke ruimte, sport en cultuur: dat kunnen we efficiënter, duurzamer en goedkoper organiseren als we het in publieke handen nemen. Met méér kwaliteit, democratische besluitvorming en bijgevolg met een universeler bereik dat iedereen insluit. Zonder graaicultuur, verdienmodellen en lobbyclubs.
Groen blijft onderhevig aan de mythe van de groene economie. In plaats van voluit in te zetten op een overheid die via een planmatige aanpak werk maakt van een duurzame ommezwaai, gaat het congres ervan uit dat burgers en bedrijven hun verantwoordelijkheid wel zullen nemen.
Hiermee vergeleken, is het Groene pleidooi voor een ‘partnerstaat’ helaas niet ambitieus genoeg. De congrestekst heeft het systematisch over overheid, burgers én bedrijven. Om een allemansvriend te kunnen zijn, worden die laatste vlot mee ingeschakeld in het transitieplan. Alsof het voor ondernemers allemaal slechts een zaak van ethiek zou zijn. Alsof de logica van de markt hen simpelweg de keuze laat om de winstgedreven concurrentie naast zich neer te leggen.
Groen blijft onderhevig aan de mythe van de groene economie. In plaats van voluit in te zetten op een overheid die via een planmatige aanpak werk maakt van een duurzame ommezwaai, gaat het congres ervan uit dat burgers en bedrijven hun verantwoordelijkheid wel zullen nemen.
De overheid moet aldus Groen op beiden inzetten: zowel de markt als burgerinitiatieven steunen, alsof het allemaal netjes van elkaar te onderscheiden is en onderling niet tot tegenstrijdigheden leidt. Frappant voorbeeld: ook al heeft de partij door eigen nefaste beleidservaring lessen getrokken uit de nadelen van privaat-publieke samenwerking, toch kiest het congres met het oog op lokaal bestuur alweer onverbloemd voor méér PPS: “PPS blijft een goede mogelijkheid om publieke infrastructuurinvesteringen te realiseren.”
Ondanks de waarschuwingen van bijvoorbeeld het Rekenhof en Eurodad (The European Network on Debt and Development) blijft Groen inzetten op deze verhullende uitverkooppolitiek die de burger opzadelt met onnodig hoge kosten, een verborgen oplopende schuld, exclusiviteitsclausules en allerhande andere verbintenissen die het voor een toekomstig bestuur peperduur maken om uit lopende projecten te stappen.
‘Vertrouwen’ in wat juist?
De overheid moet burgers ruimte en vertrouwen geven, klinkt het. Maar er had dus ook mogen staan dat de overheid bedrijven wat minder mag vertrouwen. Een pleidooi voor minder steun voor het grootbedrijf dan ze vandaag al krijgen in plaats van nog meer. Meer steun aan de burger betekent dat we herverdeling van arm naar rijk een halt toeroepen. Burgerinitiatieven zullen maar vrijheid en zekerheid kennen als we de overheid heroveren op de private belangen en vervolgens door een samenspel van publieke inspanningen – overheidsbedrijven, publieke diensten en burgerinitiatieven – voluit kiezen voor een beleid dat het speelveld van de markt terugdringt. Die sprong naar een échte gemeengoedeconomie durft Groen niet te maken.
”De tijd van een overheid die louter beschikt en beslist ligt achter ons”, stelde voorzitster Almaci op het congres. Zo’n overheid bestaat natuurlijk al lang niet meer, tenzij als stereotiep schrikbeeld waar liberalen voortdurend mee schaduwboksen om de overheidsdiensten verder onder druk te zetten.
De vraag die openblijft: waar wil Groen nu juist naartoe met wat ons publiek bezit zou moeten zijn? Met de onuitgewerkte notie ‘partnerstaat’ dreigt ze te blijven steken in een weinig productieve spreidstand tussen een klassiek sociaaldemocratisch wereldbeeld met een top-down staatsvisie versus een anarchistisch grassrootsmodel van coöperatie tussen individuen onderling.
Burgerinitiatieven aanmoedigen als remedie tegen bureaucratie en verkokering is natuurlijk een goede zaak. Zo zwengel je een dynamiek van decentralisatie en participatie aan. Maar vanaf dit punt kan je ideologisch twee richtingen uit, een collectieve of een individualistische.
De collectieve richting zet in op de aanmoediging van deze democratisering met als doel de publieke dienstverlening te verbeteren en te versterken. Hoe dat precies in zijn werk gaat, kunnen we leren van de Schotse politicoloog en economist Andrew Cumbers (Reclaiming public Ownerschip: making Space for Economic Democracy, 2012) die ook wetenschappelijk aantoonde dat méér economische democratie een garantie is voor méér gelijkheid.
Met het oog op de vermaatschappelijking en democratisering van onze economie pleit Cumbers voor ‘commoning the state’. Dat is voor burgerbewegingen ook de beste optie omdat zij zo een constructieve bijdrage kunnen leveren binnen een groter geheel. Ze gedijen overigens het beste in een context met een sterke openbare ruggengraat, waarin burgers een degelijk sociaal statuut hebben zodat ze tijd kunnen vrijmaken om zich te engageren, waarin publieke diensten en gesubsidieerde vzw’s de initiatieven mee kunnen ondersteunen en waarin er ook gewoon rechtstreekse steun voor handen is.
De andere richting is die van de uittocht eerder dan een terugkoppeling en synthese. De overheid moet dan de deconstructie van zichzelf faciliteren ten voordele van het individuele initiatief. Hoe sociaal een burgerinitiatief ook mag zijn, doorgaans komt het toch neer op een individualiseringsproces.
De gerealiseerde dienstverlening is in veel gevallen niet langer voluit openbaar, zodat iedereen er steeds gebruik van kan maken, maar komt in de handen te liggen van bepaalde groepen met een eigen ledenwerking, van een bepaalde buurt of vriendenkring. Uit een studie van de Europese denktank CEPS blijkt overigens dat vooral jonge, hoger opgeleide mannen uit de middenklasse actief zijn in de nieuwe commons van de deeleconomie zoals repaircafés, cohousing, buurtkeukens, samentuinen, enzovoort.
Hellend vlak richting Hayek
Door de focus eenzijdig op burgerinitiatieven te leggen, zit je in ideologisch opzicht op een hellend vlak richting het idee dat je een democratische samenleving ook vorm kan geven louter via individuen die onderling wel de meest beredeneerde keuzes zullen maken. Deze alternatieve organisatie van onze maatschappelijke huishouding, zogezegd voorbij markt en staat, botst met het klassieke idee van democratie als een publieke ruimte waarin burgers via een mechanisme van representativiteit vorm geven het algemeen maatschappelijke belang.
Dit hellend vlak gaat ook samen met een prioritaire voorkeur voor het stedelijke niveau en het idee dat je de democratie op niveau van de natiestaat kan omzeilen door steden die zich met elkaar verbinden in horizontale netwerken. De ‘commoners’, zo noemt Holemans deze burgers, zouden door ‘commons’ op te bouwen zelf al aan politiek doen. Zij moeten zich niet druk maken ‘in de politiek’, in het bijzonder het falen ervan, waarmee dan de representatieve democratie en de partijpolitiek wordt bedoeld.
Maar dan zitten we algauw bij een apolitieke boodschap – zelfs een pleidooi voor pacificatie en escapisme, weliswaar via een trendy tegencultuur – die aanleunt bij een vergelijkbare denkwereld van de neoliberale grootmeester Friedrich Hayek.
Maar dan zitten we algauw bij een apolitieke boodschap – zelfs een pleidooi voor pacificatie en escapisme, weliswaar via een trendy tegencultuur – die aanleunt bij een vergelijkbare denkwereld van de neoliberale grootmeester Friedrich Hayek. De staat was voor Hayek geen institutie die beslissingen hoorde te nemen over de organisatie van de economie. De politieke besluitvorming van burgers in de publieke sfeer zou immers aanleiding kunnen geven tot marktverstorende regelgevingen en sociale correcties. Het was daarom ook niet de taak van de staat om diensten en producten te produceren voor haar burgers. Exit openbare diensten.
De staat hoorde slechts actief toe te zien op de goede werking van het mechanisme dat wel optimaal in die behoeften zou kunnen voorzien: de markt. Hayek was voorstander van een “enabling state” die voorziet in een duidelijk raamwerk voor de onderlinge en rationele besluitvorming tussen individuen in de private sfeer van de markt. Voor Hayek was deze onzichtbare hand de ware betekenis van democratie.
Door de economie per definitie gelijk te stellen aan privaat bezit, concurrentie en marktwerking plaatste Hayek haar buiten het bereik van democratische besluitvorming en politieke keuze. Deze depolitisering van de economie gaat hand in hand met een intellectuele verschuiving in de manier waarop we denken over democratie zelf, en daarin heeft Hayek en zijn liberale familie zeker een belangrijke rol gespeeld.
The rise of the local?
Volgens de Britse politieke wetenschapper David Chandler wordt democratie vandaag meer en meer opgevat als de beredeneerde keuzes van individuen en gemeenschappen in de markt en de civiele samenleving. De notie van het algemene belang, als onderwerp en doel van publiek debat en politieke strijd, verschuift zo naar de achtergrond.
De rol van de overheid beperkt zich desgevallend tot beleidspraktijken die onder de noemer van “empowerment” individuen moeten sterken om keuzes te maken. Het gaat gepaard met een verhoogde aandacht van experten voor het innerlijke leven (de mentaliteiten, de competenties etc.) van specifieke doelgroepen, eerder dan de structurele context waarin ze ageren.
Onze externe economische omgeving – het neoliberale kapitalisme – verdwijnt daardoor buiten beeld als een onbetwiste realiteit. De focus komt op micro-economie van vraag en aanbod te liggen. Wil je een hogere tewerkstellingsgraad en een duurzame economie? Geef dan voldoende prikkels en begeleiding zodat werklozen zichzelf een betere arbeidsattitude aanmeten en consumenten wat vaker kiezen voor duurzame producten.
De “zelforganisatie” van de markt heeft nochtans weinig met democratie te maken: ongebreidelde marktwerking leidt in de praktijk tot een grotere concentratie van economische besluitvormingsmechanismen in de handen van een aantal grote banken en multinationals. Met een grotere sociale ongelijkheid als gevolg.
De “zelforganisatie” van de markt heeft nochtans weinig met democratie te maken: ongebreidelde marktwerking leidt in de praktijk tot een grotere concentratie van economische besluitvormingsmechanismen in de handen van een aantal grote banken en multinationals. Met een grotere sociale ongelijkheid als gevolg. De onzichtbare hand zou tot optimale resultaten leiden? De financiële crisis van 2007 toonde iets anders aan.
Dat hoeft ook niet te betekenen dat zelforganisatie tussen burgers een even afgrondelijke dynamiek in zich draagt. Maar een overheid als een Griekse polis die waakt over het algemene belang blijft een essentiële zaak die we best niet weg relativeren omdat we onszelf liever niet willen vereenzelvigd zien met de problemen die ermee gepaard gaan of omdat we als niet-traditionele partij uit de hoek willen komen.
Als we werk willen maken van sociale en ecologische rechtvaardigheid, dan zullen we de ondemocratische greep van de grote kapitaalbelangen op onze economie moeten breken.
Als we werk willen maken van sociale en ecologische rechtvaardigheid, dan zullen we de ondemocratische greep van de grote kapitaalbelangen op onze economie moeten breken. Daartoe moeten we zowel binnen als buiten de staat meer macht opbouwen. Commons en burgerinitiatieven kunnen daartoe zeker een cruciale bijdrage leveren. Zij verdienen echter de ruggensteun van een democratische transitiestaat met heel wat meer armslag dan de vage notie van een “partnerstaat” doet vermoeden. Voor de coördinatie van allerlei transitie-initiatieven (zoals stedelijke energiebedrijven en coöperatieven) en de verrichting van grootschalige investeringen is de staat nog steeds onontbeerlijk.
Of we het leuk vinden of niet, sociale strijd ten dienste van het algemeen belang zal toch de centrale uitdaging van linkse politici blijven. Ook bij Groen. Het is, kortom, uitkijken naar een volgend congres om te ontdekken in welke richting de partij haar hervormingsvoorstellen zal schakelen.
Groen mankeert een dimensie in hun denken, ze zijn vies van het woord socialisme. Ze willen dus sociaal zijn zonder organisaties van de minder begoeden, van de 99%, zoals de vakbonden. Dat kan makkelijk resulteren in het -19e eeuwse- sociale van het grootkapitaal, de liefdadigheid, te meer omdat groen zich meer verwant voelt met de hogeren, welke soort hogeren dan ook. Groen en rood moeten samen gaan, willen ze op hun terrein resultaten hebben. Ze hebben dezelfde tegenstander: Het neoliberale, alles en iedereen verspillende grootkapitaal.
De democratie is de praatbarak van en voor iedereen. Dus vandaag de dag is dat inbegrepen verkiezingen en bindende referenda zoals in Zwitserland. Sedert 1848. En iedere jaar een vertrouwensstemming: Als er geen meerderheid is voor het beleid dan volgen verkiezingen voor Kamer en Senaat resp. het EU Parlement en de EU Raad bvb 4 rechtstreeks verkozen permanente vertegenwoordigers per staat. Conferatur, de VS Senaat heeft 2 senatoren per staat, in Brazilië is dat 3 senatoren per staat. Maar Groen is te weinig Europees terwijl het neoliberale beleid =het 19e eeuwse laisser faire kapitalistische beleid vooral daar in de EU wordt vormgegeven. Zoals de -domme, nefaste- bezuinigingen politiek. Waar zijn de bindende referenda bij groen.
Bijna nooit wordt gesproken over wat de vierde macht genoemd mag worden: De media. Vooral de Hoofd Stroom Media MSM. Waarom stelt Groen daar geen partnerschap voor. Bijvoorbeeld verplicht beheer en eigendom door een combinatie van het kapitaal en van sociale organisaties inbegrepen de vakbonden. Dat garandeert nog geen laten we zeggen egalitair en democratisch beleid. Ter vergelijking de VRT is eerder bruin zwart: Ze heeft het VB Vlaams Blok, LDD en N-VA: Extreem rechtse, neoliberale, corpocratische en ondemocratische organisaties, groot gemaakt.
Groen zal maar macht verwerven en invloed hebben op de maatschappij en de democratie kunnen vorm geven als ze er is voor iedereen, voorop voor de lageren. We hebben genoeg aan één partij, die lijdt aan grootheidswaanzin en zich met het grootkapitaal en met de groten van de geschiedenis identificeert, namelijk N-VA.
Dit artikel is weer een mooi voorbeeld van intellectueel gezwets, waar je uiteindelijk niets mee koopt.
Als het niet zo een ernstige zaak was, zou je zelfs kunnen lachen met de woorden: ‘De democratisch uitgebouwde bonden… ’Om het even in de lievelingstaal van Bart De Wever te zeggen, voor alle duidelijk, ik moet de man absoluut niet, denk ik dat het moeilijk is om flagrantere contradictio in terminis te vinden dan democratie en vakbonden.
Een volgende uitspraak: ‘De incorporatie van burgerinitiatieven in een neoliberale logica beknot vanzelfsprekend hun potentieel om deel uit te maken van een progressieve tegenbeweging.’ Kan de PVDA daarbij ook een rol spelen, omdat die partij niet zo in de bovenste lade ligt bij jullie zielsverwante zusterpartij SP-A. Zo stelde in oktober 2017 voorzitter John Crombez dat bij de gemeenteraadsverkiezingen 2018 in Antwerpen nog liever zou samengaan met de CD&V, dan met de PVDA. Progressief?
Ik heb altijd gemeend dat de taken van de vakbonden tweeledig waren. Het voeren van sociaal overleg binnen de bedrijven en de werknemers op de werkvloer verdedigen. Mijn inzien is de tweede taak belangrijker dan de eerste, omdat als je als werknemer binnen een bedrijf een conflict hebt, je meestal het aangeschoten wild bent. In verband hiermee ben ik nooit een voorval uit april 2001 vergeten. Bij de matrassenfabrikant Artilat in Nijlen kon een afdelingschef het zich permitteren om bijna tien jaar brutale beledigingen naar het hoofd van zijn vrouwelijke medewerkers te slingeren. Ik vroeg me toen af: ‘Welke kant hebben de vakbondsafgevaardigden gedurende die tien jaar uitgekeken?’ Als voetnootje nog dit: ‘Ik heb twee familieleden die op de werkvloer ferm in de steek gelaten zijn door de ACOD.’ Terwijl drie generaties van onze familie lid van het ABVV zijn geweest. Je kan natuurlijk argumenteren dat alle delegees niet over dezelfde kam moeten worden geschoren. Ik hoor het graag zeggen.
In het artikel wordt vaak uitgepakt met ‘de democratie’, maar dat woord betekent dat alleen democratisch verkozen instellingen een beleid kunnen voeren. Dat sluit niet uit dat ook het lobbyende middenveld zijn stem mag laten horen, maar dit is nog wat anders dan beslissingen te nemen.
En over dat eenheidsstatuut. Een blinde kon al lang zien aankomen dat het ambtenarenstatuut ooit onder vuur zou komen te liggen. Heeft de SP-A of het ABVV hiervoor ooit voorstellen op tafel gelegd. Neen. Of het zou moeten zijn om alles bij het oude te laten. Dan moet je ook niet schrikken dat als anderen de kans schoon zien inderdaad tabula rasa maken.
Tot slot wil ik nog verwijzen naar Griekenland. Daar werd de werkende, en gepensioneerde bevolking de duimschroeven aangedraaid door Jeroen Dijsselbloem. Je zou het nooit durven denken, maar de man is een sociaaldemocraat. Het bezuinigingsbeleid wordt onder andere uitgevoerd, sedert deze week ook de inperking van het stakingsrecht, door Syriza. Je zou het nooit durven denken, maar dit is een sociaaldemocratische partij. Moet er nog zand zijn?
En wat met dat vingertje naar Groen. Dat is natuurlijk het goed recht van de auteurs, maar het is ook het goed recht van Groen om hun eigen congrestekst op te stellen. En zoals het in een democratie hoort, is het aan de kiezer om erover te oordelen.
Besluit: ‘Veeg eerst voor je eigen deur, die van het ABVV, vooraleer je dit gaat doen voor een andere deur.’
De mogelijkheid bestaat dat men het anders zou kunnen denken, maar ik ben geen lid van de PVDA of van Groen.
Kameraad
Als afgevaardigde va ACOD betreur ik uw bijdrage ten zeerste. Groen rijdt wel degelijk en overduidelijk niet voor rechts of het grootkapitaal. Ik heb Kristof Calvo al vaker op betogingen gezien dan veel socialistische kopstukken. En ik heb hem en mvr, Almaci al onnoemelijk vaak horen pleiten voor sociale rechten, voor solidariteit, voor de 99%, en tegen de 1%. Daarop schieten als ACOD-er, is schieten in eigen voet.
Vriendelijke groeten,
Hans
@Hans: we gaan de discussie aan op basis wat er in de congrestekst staat. Voor vakbonden is daar weinig plaats. Het debat aangaan is essentieel ook voor Groen. Er zijn zeker veel mensen bij Groen die zich inzetten voor de sociale strijd. Maar afgaande op de uitspraken van Calvo en Almaci blijkt het toch over lippendienst te gaan.
@François: ik begrijp uw frustratie maar veel van mijn collega’s zijn voorstander van links pluralisme: als progressieve vakbeweging moeten we concreet samenwerken met elke progressieve partij (en tegelijk onafhankelijk blijven). Dat is de enige manier waarop wij maximaal de belangen van al onze leden kunnen verdedigen. Veronderstellen dat wij geen democratische instelling zijn klopt alvast niet met mijn dagdagelijkse ervaring: de tijd die gaat naar overleg en het aftoetsen van standpunten bij verschillende sectoren en centrales is bij momenten slopend. Maar dat is de prijs voor democratie. En ja natuurlijk, ook daarin kunnen wij de lat nog hoger leggen, gebeuren er fouten…
Beste Robrecht
Ik probeer je e-mail adres te vinden om langs die weg wat persoonlijker op deze zaak in te gaan.
Beste groet
François