Brief aan Daniël Robberechts: met een hamer op een muurtje

Karl van den Broeck
Daniël Robberechts
Karl van den Broeck brengt een ode aan schrijver Daniël Robberechts. (© Katrien Scheir)
Tijdgenoten

In de reeks Tijdgenoten correspondeert Apache met overleden auteurs over wat hun werk kan betekenen in deze woelige tijden. Hoofdredacteur Karl van den Broeck richt zich tot Daniël Robberechts.

Beste Daniël,

Dit is geen gemakkelijke brief. Niet omdat ik niet weet wat ik wil schrijven, maar omdat er mensen zijn die meelezen. En die zullen misschien schrikken van de toon, de aarzelingen, de pudeur of de vrijpostigheid. Mensen verwachten iets van zo'n brief. En ik weet niet of ik me daaraan wil houden. Sta me toe dat ik me dus eerst richt tot de lezers. (Wie zijn ze? Wat drijft ze?) Ik kom straks bij jou terug.

Beste lezer,

Ik wed dat de naam Daniël Robberechts bij velen van jullie geen of slechts in de verte belletjes doet rinkelen. Sommigen hebben hem misschien goed gekend en van hem en/of zijn werk gehouden. Anderen vonden hem misschien een vreemde vogel, een zonderling. Ik zal – als journalist – proberen een denkbeeldige lezer aan te spreken die een beetje van dit allemaal is.

Wie hem snel googelt zal lezen dat hij geboren werd in 1937 en in 1992 uit het leven stapte. Hij schreef boeken die nu totaal vergeten zijn (is dat zo?) maar die eind jaren 60 tot begin jaren 80 een 'cultstatus' hadden. Het klopt, zoals Wikipedia schrijft, dat Robberechts "zich van literaire conventies afkeerde en eerder voor experimentele vormen koos". Maar daarmee is alles en niks gezegd.

Even iets over de 'cultstatus'. Literaire prijzen zijn nu erg belangrijk in de republiek der letteren. Wie geen prijzen wint, bestaat niet. Prijzen doen boeken verkopen en wie niks verkoopt, wordt al snel gedumpt of een subsidieslurper genoemd. En als hij geen subsidie krijgt, is hij een wannabe. Een loser.

Dat was in de tijd van Robberechts enigszins anders. De literaire scène was rijk. Je had grote en kleine uitgevers, boekhandels op elke hoek van de straat, kranten die recensies publiceerden in plaats van interviews, talloze literaire tijdschriften en bibliotheken, leeskringen en (verzuilde) verenigingen die lezingen organiseerden. En je had prijzen. Officiële, zoals de Staatsprijs, en andere. Maar meestal met een kleine of helemaal geen geldprijs.

In 1964 kreeg Robberechts hij de Arkprijs voor het Vrije Woord voor Zesmaal, een verhalenbundel die nog niet was uitgegeven. Bij het Arkcomité kunnen ze vandaag één verhaal uit die bundel terugvinden, de andere zitten wellicht in het Robberechts-archief in het Letterenhuis. Hij stond meteen in het rijtje van grootheden als Claus, Pernath, Michiels en Snoek.

In datzelfde jaar wint hij de Merghelinckprijs voor het eveneens onuitgegeven Drie maagden én de prestigieuze prijs van de stad Aalst (Dirk Martensprijs) voor De labiele stilte, zijn prozadebuut dat pas… drie jaar later zal verschijnen.

Robberechts was ongetwijfeld de meest bekroonde niet-uitgegeven auteur van zijn tijd. Tussen 1968 en 1975 verschijnen boeken die door insiders beschouwd worden als klassiekers, maar die bij het grote publiek onbekend zijn (gebleven): het eerder genoemde De labiele stilte (1968), Tegen het personage (1968), De grote schaamlippen (1969), Aankomen in Avignon (1970) en Praag schrijven (1975).

Daniël Robberechts legde zich een onmogelijke opdracht op: hij wilde alle retorische lagen in de taal een voor een blootleggen en een boek schrijven dat de lezer in staat zou stellen om al die lagen ook te zien en te decoderen

Later legde Robberechts zich toe op wat hij een 'totaaltekst' noemde, in 1994 (onvoltooid) uitgegeven als TT: Nagelaten werk. Eigenlijk legde hij zich een onmogelijke opdracht op. Hij wilde alle retorische lagen in de taal een voor een blootleggen en een boek schrijven dat de lezer in staat zou stellen om al die lagen ook te zien en te decoderen. Noem het een poging om de lezer – anderhalve eeuw na Hendrik Conscience – écht te leren lezen. Robberechts baseerde zich hiervoor op de inzichten van Luikse linguïsten die gespecialiseerd waren in taalmanipulatie.

Robberechts hield zich vooral bezig met de relatie tussen fictie en realiteit. De kiemen van die preoccupatie werden gezaaid in zijn jeugd. Hij werd geboren in een Vlaamsgezind en katholiek gezin en studeerde een tijdje aan de Koninklijke Militaire School in Laken. Uiteindelijk ging hij wiskunde studeren aan de ULB.

"Het is niet ondenkbaar (...) dat mijn opstand vooral de discrepantie gold tussen de werkelijkheid van het leven en de impliciete voorstelling ervan door mijn opvoeding", schreef hij ooit. Hij besefte dat de verleiding groot is om het leven zelf te "identificeren met alle literaire clichés waarmee men het ons had beschreven”.

Hoe actueel is dit inzicht. We leven in een tijd van 'verhalen' (ook al maakt men ons wijs dat de Grote Verhalen verdwenen zijn). In de literatuur is 'het spannende verhaal' default geworden. Afwijkende teksten worden al snel als onleesbaar of 'experimenteel' weggezet. Maar ook in andere maatschappelijke domeinen is het verhaal alomtegenwoordig. Wetenschappers moeten hun inzichten kunnen verpakken in een spannende TED-talk van tien minuten, journalisten moeten hun longread zo schrijven dat storytelling primeert op de 'doorzichtigheid' van de tekst. En in glossy tijdschriften wordt jonge mannen en vrouwen geleerd hoe ze via sociale media zichzelf kunnen 'branden'. Mensen zijn merken geworden. Koopwaar. En verhalen doen verkopen.

Lezers kunnen maar één houding aannemen tegenover verhalen: ze moeten erin opgaan. Soms merken ze weeffouten en dan voelen ze zich ongemakkelijk, maar vragen als 'is dit waar?', 'wat zijn de bronnen?', 'is dit volledig of fragmentair?' botsen op een muur van een well made story. In de journalistiek is er de bekende kreet: Don't kill your story. Het laatste telefoontje dat je sensationele scoop zou kunnen relativeren pleeg je meestal … 's anderendaags.

Het 'ander proza' waar Robberechts in de jaren 60 en 70 een belangrijke vertegenwoordiger van was, ging die vragen niet uit de weg. Net zoals de Franse schrijvers van de 'nouveau roman' zoals Nathalie Sarraute of modernisten als Virginia Woolf zocht Robberechts naar manieren om niet alleen waarachtigheid naar te streven in zijn teksten, maar zo dicht mogelijk tegen de waarheid te komen.

Dat levert hoegenaamd geen onleesbare of experimentele teksten op. Wat een misverstand! Integendeel. Wie TT leest, opent een deur naar de wereld zoals Robberechts hem beleefde. Je vindt er dagboekfragmenten, aanzetten tot verhalen, bespiegelingen op de actualiteit, pornografische scènes, leesnotities. Als lezer kom je zo heel dicht bij de auteur te staan en dat is het tegendeel van 'ondoordringbaar'. De teksten van Robberechts zijn doorwaadbaar. Je raakt de draad niet kwijt, want er is geen draad. Er zijn tientallen draadjes die ooit één weefsel had moeten worden, al denk ik niet dat Robberechts ooit zelf geloofd heeft dat hij zijn levenswerk zou kunnen voltooien.

De tekstverwerker en de printer waren een zegen voor Robberechts: toen hij in de jaren 70 steeds moeilijker een uitgever vond, begon hij in eigen beheer een tijdschrift te stencilen

Ik vraag me soms af wat hij van het internet en vooral van de sociale media zou hebben gevonden. Robberechts was uitermate geïnteresseerd in tekstverwerkers en was ook een van de eerste schrijvers in onze contreien die er eentje aanschafte. Toen hij overleed en zijn archief aan het Letterenhuis werd geschonken, brak hen het angstzweet uit omdat ze nog nooit floppy disks hadden gekregen. Meteen beseften ze dat de manier waarop literaire archieven in de toekomst moesten worden ontsloten en bewaard, drastisch zou veranderen.

De tekstverwerker en de printer waren een zegen voor Robberechts. Toen hij in de jaren 70 steeds moeilijker een uitgever vond, begon hij in eigen beheer een tijdschrift te stencilen. Tussen 1972 en 1989 verscheen Schrift (later TijdSCHRIFT en 't Schrift), een literair eenmanstijdschrift waarin hij zijn work in progress aan TT voorpubliceerde (sic). Een tekstverwerker maakte die klus natuurlijk een pak lichter. Ook kon hij experimenteren met lettertypes en bladspiegels. Een one man band.

Stel je voor wat Robberechts met Facebook had kunnen doen (van Twitter zou hij weggebleven zijn). Akkoord, Facebook is een kwelling en het bedrijf erachter een bedreiging voor de wereldvrede en de democratie. Maar Facebook maakt het wel mogelijk om je teksten met de hele wereld te delen, of met een kleinere groep gelijkgestemden. Daar heb je dan geen stencils of printers, postzegels of faxtoestellen voor nodig.

Wat zou Jeroen Olyslaegers (geweest) zijn zonder Facebook en hoeveel slimme virtuele vrienden heeft u – lieve lezer – van wie u de oprispingen, bespiegelingen, meningen, signalementen, proza en poëzie niet meer zou kunnen missen. Mijn dag is niet af zonder een streepje Herman Jacobs, Vitalski, Pascal Cornet, Thomas Goorden of Jeroen Olyslaegers. En Chris Van Camp mis ik nog elke dag. En hoe doodjammer zou het geweest zijn als we geen afscheid hadden kunnen nemen van Koenraad Goudeseune met zijn strotnijpende laatste gedichten als metgezel.

Robberechts schreef naast zijn 'scheppend proza' ook heel wat bespiegelingen (die hij zelf geen essays noemde. Dat woord vond hij te pretentieus). Die verschenen in kranten (die hij ook lezersbrieven stuurde) maar later vooral in tijdschriften als De Nieuwe Maand. In 1995, drie jaar na zijn dood, werd een selectie ervan gebundeld door uitgeverij Houtekiet (Een leven lezen). Ook vandaag nog staan ze als een huis. Leo Pleysier, die Robberechts als zijn mentor beschouwde, noemde het het "koppige en dwarse maar o zo mooie werk van de rabiaatste, de intelligentste en bijzonderste schrijver die de voorbije drie decennia in onze cultuur en letteren is opgedoken”.

In die bundel schrijft Robberechts over "het fatsoen". Een citaat:

"De laatste jaren heb ik meer dan eens gedacht: 'En als we de holocaust en andere genocides nu eens niet zozeer als onmenselijkheid of misdaad en barbaarsheid moesten doodverven, maar in de eerste plaats als onbeleefdheid?' Dit klinkt op het eerste gezicht misschien bespottelijk. Maar bedenk toch dat de uitroeiingskampen niet konden functioneren zonder een voorafgaandelijke, systematische vergroving van het personeel. Dat moest ertoe gebracht worden, af te stappen van de consensus 'dat er dingen zijn die men nu eenmaal niet doet', met name dingen die men andere mensen, hoe vreemd die ook mogen zijn, niet aandoet.
Ik kan een gloeiende hekel hebben aan joden of zwarten of homo's of hetero's of islamieten of katholieken of mannen of vrouwen of mijn buren… Het gaat hier om een privé-gevoelen waar overigens niet zoveel tegen te doen is. En normaal zou de vrije meningsuiting het me mogelijk moeten maken, in het openbaar lucht te geven aan mijn gevoel. Alleen: door mijn gevoel publiek te maken dreig ik een vergroving van de zeden in de hand te werken. Omdat die vergroving zulke schrikbarende consequenties kan hebben is het maar beter dat ik er het zwijgen toe doe – hypocriet wellicht, maar dan toch hoffelijk."

Leg dit inzicht eens naast de boze tekst van Robberechts over de Britse schrijver John Berger, die in 1989 Salman Rushdie had aangemaand om The Satanic Verses zelf uit de handel te nemen. Hij had de woede van de moslims tenslotte willens wetens over zichzelf afgeroepen, vond hij.

Wat zou Robberechts geschreven hebben over Donald Trump, over fake news en alternative facts, over Twittertrollen, over woke, over Theo Francken, over Bart De Wever die naar Theresiënstadt gaat met de opiniërend hoofdredacteur van Gazet van Antwerpen?

Robberechts fileert de argumenten van Berger haarfijn. Hij besluit: "Ik beweer dat er èn daden zijn waarover iedereen verantwoording heeft af te leggen, èn andere daden waarover elkeen uitsluitend aan zichzelf verantwoording verschuldigd is. Tot die laatste behoort de geschreven literatuur: hoe meer de schrijver 'zichzelf compromitteert' met zijn tekst, d.i. hoe meer hij er zijn nek mee uitsteekt en zich blootgeeft, hoe beter – maar het is met de tekst dat de lezers moeten afrekenen, niet met de schrijver."

Ik schrijf dit een dag nadat de Nederlandse uitgever Meulenhoff beslist heeft de boeken van Karl May niet langer te herdrukken en ik ben droef dat we niet meer kunnen weten wat Daniël Robberechts hierover zou hebben geschreven. En wat zou hij geschreven hebben over Donald Trump, over fake news en alternative facts, over Twittertrollen, over woke, over Theo Francken, over Bart De Wever die naar Theresiënstadt gaat met de opiniërend hoofdredacteur van Gazet van Antwerpen? (Niet) toevallig het concentratiekamp dat de nazi's hadden voorgesteld als een gezellig en gerieflijk kamp om de waarnemers van het Rode Kruis gerust te stellen. Zou hij een parallel hebben getrokken met de steenrijke cruisepassagiers die Antwerpen ongestoord moeten kunnen bezoeken (zonder voetgangerslichten op hun pad te vinden) terwijl zwakke weggebruikers in diezelfde stad elke dag hun leven riskeren (en er elke dag granaten ontploffen in de straten)?

Beste Daniël,

Ik ben lang heel boos op je geweest. Mijn vader, Walter, met wie jij samen in de redactie van Heibel zat (nog zo'n blad dat vandaag ondenkbaar is geworden), had de onhebbelijke gewoonte om uren met jou te telefoneren. Internet bestond niet, dus nog geen e-mail, geen WhatsApp of FaceTime. En in die tijd had een gezin één vaste lijn, geen individuele smartphones. Als wij wilden bellen, moesten we dus wachten. Tot jullie de wereld verbeterd hadden, de dalende oplagecijfers van Heibel hadden besproken, het werk van jullie collega's hadden becommentarieerd of bespot, en weetjes en wissewasje hadden uitgewisseld. Ik zou aan moeder eens moeten vragen hoe hoog onze telefoonrekening toen was. Het ging om gesprekken 'buiten de zone' (hoe grappig klinkt dat nu!). Van Turnhout naar Everbeek.

Everbeek. Nog zo'n horrorwoord. Af en toe (en veel te weinig) kwamen wij (vader, moeder, mijn broer Stefan en ik) op bezoek bij jullie. Maar jullie woonden afgelegen in een boerderij in een deelgemeente van Brakel. De plek waar we moesten afslaan was niet zo duidelijk en telkens reden we verkeerd. Elke hoekje van het dorp van Herman De Croo hebben we afgespeurd op zoek naar jullie huis. Het maakte je alleen nog meer ongrijpbaar.

Van de bezoeken herinner ik me je vrouw, Cee en je kinderen Cateau en Ben. En de warmte en vriendschap in de weidse ruimte van de Vlaamse Ardennen. Een (zure) kriekenboom in de tuin. Mijn broer en ik verbroederden met jouw kinderen en mijn moeder en Cee hadden wellicht heel wat te vertellen over de vreemde vogels die hun mannen waren. Vooral dat ze innig van hen hielden. En nog steeds houden, ook al ben jij er niet meer.

In 1992 stapte je uit het leven. Was je moegestreden? Woog het feit dat je werk niet in het reguliere circuit werd uitgegeven je te zwaar? Waren er andere problemen? Ik weet het niet en ik wil het niet weten. Omdat het mijn zaken niet zijn. Ik heb er een bloedhekel aan dat schrijvers, kunstenaars, wetenschappers of politici enkel nog over hun privéleven mogen praten tijdens interviews en niet over hun stiel.

Dat was ooit anders. Er was ooit een tijd dat Humo Daniël Robberechts interviewde en de openbare omroep reportages maakte over schrijvers zoals jij. Nu krijg je als schrijver vijf minuten om in een praatshow (binnenkort misschien zelfs eentje met Gertje Verhulst) over je boek te komen praten. Bij nader inzien: ik zou het gezicht van Gert Verhulst wel eens willen zien wanneer jij hem het idee achter TT uitlegt. Zou jij de striemende kritiek op alles waar hij en de hedendaagse media voor staan, begrijpen. Weet je. Ik denk het wel. Een programma als Big Brother wordt ook niet gemaakt door debielen, maar door uitgekookte, hyperintelligente dames en heren die schatrijk willen worden door de burger verhaaltjes te vertellen.

De wereld heeft nood aan mensen die daarover blijven zeuren. En jij kon dat op meesterlijke wijze. Waarom? Omdat het een tweede natuur was. Toen ik in de Germaanse in Gent in de jaren 80 het germanistenblad Literatuurlijk mee uitgaf, was je bereid om een paar teksten af te staan. Dat je er ook voor vergoed werd, stemde je vrolijk. Dat was blijkbaar niet altijd het geval. De tekst draaide rond het woordspel: tijdschrift – schijtdrift. Schrijven als natuurlijke behoefte. Omdat het niet anders kan. Omdat het moet.

Gelukkig is er na je dood toch opnieuw meer aandacht voor je werk gekomen. TT werd gepubliceerd en ook nog dagboekfragmenten uit 1968-69 (bij het moedige het balanseer). Toen ik nog hoofdredacteur bij Knack was liet ik in 2010 door Frank Hellemans honderd schrijvers, uitgevers, leraars Nederlands, bibliothecarissen en literatuurwetenschappers een top honderd van de Vlaamse literatuur samenstellen. Ik weet dat jij een hekel zou gehad hebben aan dit initiatief, maar ik was toch erg blij dat jij – bijna twintig jaar na je dood – toch nog in die lijst prijkte. Het was geen bestsellerlijst, maar een lijst samengesteld door mensen die verstand (zouden moeten) hebben van literatuur.

Ik wed dat het je toch een beetje deugd zou hebben gedaan.

Tot slot.

Tijdens een van de telefoongesprekken tussen vader Walter en jou, schrok je op. Je zag door het raam van jullie huis in Everbeek dat de kleine Ben met een hamer het gemetselde muurtje van de zandbak in jullie prachtige wilde tuin aan het bewerken was. Toen je hem vroeg waarom hij dat deed, antwoordde hij: 'Hij is lelijk'. Het is een anekdote die in onze familie nog vaak schaterlachend verteld wordt. De strijdkreet van Ben hebben we in ons denkbeeldig wapenschild opgenomen. Strijden tegen de lelijkheid! Voor de schoonheid! En dus voor de waarheid. "Beauty is truth, truth beauty,—that is all / Ye know on earth, and all ye need to know."

LEES OOK
Katrien Scheir / 06-08-2022

Brief aan Remco Campert: vaarwel selfie, hallo discretie

Katrien Scheir brengt een ode aan Remco Campert wiens bescheidenheid een verademing was.
Remco Campert overleden