
Toen in het voorjaar van 2020 vliegtuigen aan de grond werden gehouden, de gezondheidszorg werd opgeschaald en grote groepen mensen voor een gedeeld doel werden gemobiliseerd, ontstond voor korte tijd het geloof dat de coronapandemie de opstap zou zijn naar een meer sociale, duurzame of rechtvaardige samenleving. Covid-19 maakte immers even mogelijk wat onmogelijk leek. De gezondheidscrisis werd gezien als een kans om na te denken over de grote structurele problemen die steden wereldwijd troffen.
Wat corona zeker niet gebleken is, is een groot gelijkheidsvirus. Dat viel ook professor architectuur en stedenbouw Luce Beeckmans (Universiteit Gent) op. Zij is mede-initiatiefnemer en auteur van De stad beter na corona. Volgens Beeckmans vormde de coronapandemie als het ware de lens die we nodig hadden om een aantal problemen waar te nemen.
“Corona heeft veel ongelijkheden blootgelegd, voor veel mensen voor het eerst zelfs”, zegt Beeckmans. “Daarenboven heeft corona ook nieuwe vraagstukken geopend over onze manier van leven. Met dit boek willen we het momentum aangrijpen om daadwerkelijk iets te veranderen.”
Het boek De stad beter na corona werd samengesteld door de stadsonderzoekers Luce Beeckmans, Stijn Oosterlynck (Universiteit Antwerpen) en Eric Corijn (Vrije Universiteit Brussel). Een probleem dat als rode draad doorheen de hoofdstukken loopt, is het feit dat onze maatschappij veelal wordt bekeken vanuit de bril van de middenklasse. Dat wordt volgens de auteurs duidelijk in wat zowel stadsplanning, wijkzorg, huisvesting, diversiteit als jongerenbeleid betreft.
Sociale bijziendheid
“In het hele coronadebat is het perspectief van de middenklasse en hogere klassen dominant”, zegt Beeckmans. “Krantenkoppen die meldden dat de vraag naar zwembaden tijdens de lockdown verdubbelde of dat tuinfeesten enkel toegestaan werden met een cateraar getuigen daarvan. Dat perspectief is paradoxaal als je bekijkt hoeveel kwetsbaarheden de pandemie tegelijkertijd heeft blootgelegd.”
Ook in het mobiliteitsbeleid is dat perspectief aanwezig. Veel ideeën over een betere stad na het coronatijdperk kristalliseerden zich rond het idee van de vijftien-minutenstad, waar bewoners de meeste dagelijkse behoeften kunnen bevredigen op een kwartier wandel- of fietsafstand. Het idee resoneert sterk met de bezorgdheid die stadsplanners al lang uiten bij de druk die auto’s op de publieke ruimte leggen.
Toch lijden de ideeën rond de vijftien-minutenstad aan een vorm van sociale bijziendheid, verklaart Beeckmans. “Tijdens de eerste maanden van de lockdown waren we voor onze levensbehoeften op onze onmiddellijke leefomgeving aangewezen. In de ogen van veel middenklassers maakte het principe van de nood een deugd en ging het gepaard met een ‘herontdekking’ van de eigen buurt. Maar wat we daarbij vergeten, is dat het voor heel wat sociale groepen helemaal niet zo ongewoon is om tijdelijk of definitief beperkt te worden inzake mobiliteit. Denk maar aan mensen die het niet erg breed hebben en zelden of nooit een uitstap maken.”
Volgens Beeckmans zijn de woon- en werkomstandigheden van de westerse, stedelijke middenklasse te zeer de norm. “De vijftien-minutenstad is enkel haalbaar voor bepaalde groepen. Als het bijvoorbeeld gaat over de relatie tot werk, dan gaat de planner – die overigens doorgaans een middenklasser is – heel vaak uit van telewerk. Het is immers de toename van telewerk die de hernieuwde belangstelling in nabijheid creëert."
Stedelijke gentrificatie
"Maar telewerk concentreert zich vooral bij hooggeschoolde en beter betaalde groepen. Veel essentiële arbeid wordt niet in rekening gebracht. Van heel wat elementen die de vijftien-minutenstad aantrekkelijk maken voor bepaalde groepen zijn de gevolgen voor lagere inkomensgroepen niet doorgedacht. Denk bijvoorbeeld aan de poetsvrouwen die lange afstanden moeten afleggen naar huizen in welgestelde wijken. Debatten over mobiliteit focussen te veel op de mobiliteit van hogere inkomensgroepen.”
In het debat over nabijheid in de stad stond bovendien het beschermen van kwalitatieve publieke ruimte, autoluwe of autovrije zones en fietspaden centraal. Een dergelijk beleid dat bijvoorbeeld de toegang tot wonen niet meeneemt, heeft het risico volgens Beeckmans de stedelijke gentrificatie mee aan te wakkeren. “Als je een publieke ruimte opwaardeert, zullen ook de huizenprijzen stijgen. Daardoor zullen veel huidige stadsbewoners niet meer in de vijftien-minutenstad kunnen blijven wonen.”
De vijftien-minutenstad is enkel aangenaam voor wie comfortabel woont. “Heel veel mensen zitten als het ware in hoge woonblokken gevangen in die vijftien-minutenstad. Bovendien bestaat ook het gevaar dat ze anticiperen op de stadsvlucht van de hogere klassen, die van belang zijn voor de financieringsbasis van de stad, waardoor ze gaan investeren in de huisvesting van middenklassen. Maar daar ligt de nood niet: sociale huisvesting is een veel grotere uitdaging."
"Ik wil maar zeggen: de vijftien-minutenstad is op maat gemaakt van wie haar ontworpen heeft en geen divers of migratieprofiel heeft. Als de vijftien-minutenstad geen aandacht besteedt aan de woonkwestie, dan dreigt die de bestaande gentrificatie te versterken. Er is een te eenzijdige focus op publieke ruimte zonder veel aandacht voor welvaartsthema’s, zoals toegang tot betaalbare en kwalitatieve huisvesting. Een rechtvaardige versie van de vijftien-minutenstad moet daarom ook de woon- en inkomenspolitiek centraler stellen.”
Huis met tuintje
Hetzelfde middenklasseperspectief is voelbaar in het huisvestingsbeleid. “We hebben in Vlaanderen eigenlijk enkel een middenklassebeleid”, zegt hoogleraar en woonexpert Pascal De Decker (KU Leuven). “Er staan ontzettend veel mensen op de wachtlijst voor een sociale woning. We kunnen met andere woorden niet zeggen dat er een sociaal woonbeleid bestaat. De coronapandemie heeft niets blootgelegd wat we nog niet wisten.”
Toch brengt de pandemie mogelijk veranderingen. De lockdowns hebben iedereen teruggeworpen op de beperkingen van onze woning. Dat heeft implicaties voor toekomstige woonkeuzes. “Onderzoek leert ons dat vroegere woonervaringen doorgaans sterk doorwerken in een keuze”, zegt De Decker. “Wat interessant is, is dat iedereen nu ervaren heeft of haar of zijn woning intens samenleven toelaat of niet."
"Kinderen nemen hun ervaringen mee en dat bepaalt hun latere woonwensen. Bovendien lijkt een race for space op gang te zijn gekomen, waarbij huizen met tuinen erg in trek zijn. Als we deze redenering doortrekken en we houden rekening met de inschatting over wat er pandemiegewijs nog zou kunnen komen, zou er een grote groep op komst zijn die suburbaan met een tuin wil wonen.”
De ervaring van de lockdown zal de concurrentiepositie van de stad en de pleidooien om kleiner en compacter te wonen geen goed doen. “We weten nog niet of het die richting zal uitgaan, of welke richting het zal uitgaan. Maar als de trend naar grotere woningen bevestigd wordt, dan correspondeert die niet met het ecologische en energetische beleid dat ze aan het voeren waren, namelijk compacter en meer ecologisch gaan wonen. De buiging die licht was ingezet richting meer stedelijk wonen zou daarmee teruggedraaid worden. Dat zou erg nefast zijn voor vele zaken, onder andere voor ons klimaat.”
Grotere kloof
Ook voor de kwetsbaren zou die evolutie niet positief zijn. “Zij worden geconfronteerd met een verhoogde concurrentie door een afname van het aantal goede, betaalbare woningen. Daar komt bij dat stadsontwikkelingsprojecten zich, gesterkt door de klimaatuitdaging en met de hoop op het verhogen van ruimtelijk rendement, de jongste jaren vooral gericht hebben op de bouw van appartementen in compacte omgevingen. Onbedoeld is de stad daardoor nog minder voorbereid om te gaan met pandemieën.”
Voor de meest kwetsbare mensen is volgens De Decker een terugkeer naar sociale stadsvernieuwing nodig, mét een boost van de sociale woningbouw. “Wonen lijkt spectaculair duur te zijn geworden, maar voor de middenklasse geldt dat niet: een woning is vandaag even betaalbaar als veertig jaar geleden. Maar de kloof tussen zij die een woning kunnen verwerven en de mensen die dat niet kunnen, is wel groter geworden.”
Arts en medisch directeur van de Vereniging voor Respiratoire Gezondheid en Tuberculose (VRGT) Wouter Arrazola de Oñate benadrukt dat de pandemie niet als gelijkmaker functioneert. “Net daarom werd door ervaren experts in het domein van de public health van bij de start sterk en veelvuldig gepleit voor massale ondersteuning van de meest kwetsbaren. Maar er zijn grote verschillen geweest in wat geadviseerd werd en wat uiteindelijk door de politiek werd uitgevoerd. Zo duidden we bijvoorbeeld dat de quarantaine ook als ziekteverlof moest gelden opdat mensen geen inkomen zouden verliezen, maar dat hebben ze niet willen doen.”
Ook als arts heeft Arrazola de Oñate iets nuttigs te vertellen over stadsontwikkeling. Een goed gezondheidssysteem is een systeem dat niet enkel zorg aan zieken verleent, maar er vooral voor zorgt dat mensen niet ziek worden. “Veel oorzaken van ziektes bevinden zich buiten het domein van de klinische praktijk, zoals stedelijke en regionale planning die mensen toegang verleent tot veilig wonen en gezond eten. Stadsartsen riskeren een verkeerde diagnose te stellen als ze niet ook sociale structuren in rekening brengen”, zegt Arrazola de Oñate.
Op buurtniveau
Wat volgens de arts goed werkt, zijn netwerken van sociale gezondheidscentra op het niveau van stadsbuurten. “We hadden er van bij de start ook hevig voor gepleit om de contact tracing vanuit wijkniveau te laten functioneren en niet vanuit een anoniem callcenter. En mét sociale, psychologische en financiële steun voor mensen die het nodig hadden. Al snel bleek dat die centrale aanpak alleen niet volstond.”
Volgens Arrazola de Oñate zou een geïntegreerde sociale en medische zorg best vanuit de stadsbuurten worden gerekruteerd en er laagdrempelig werken in verschillende talen. “Het gaat dan om verpleegkundigen of sociaal assistenten die liefst in de wijk zelf wonen en ook eens kunnen langskomen om te zien of alles in orde is.”
Via een netwerk van huisartspraktijken, wijkgezondheidscentra en sociomedische hulpposten verspreid over de stadsbuurten, met specifieke aandacht voor de meest kwetsbare mensen, zou gezondheidszorg het meest effectief en gelijkwaardig kunnen worden aangeboden, pleit de arts. Daarnaast is volgens Arrazola de Oñate dringend een herevaluatie nodig van wie en wat maatschappelijke waarde creëert. “Het zijn de quasi onbetaalde vrijwilligers en laag betaalde onderhoudsmensen die de stad letterlijk draaiende hebben gehouden.”
Ook Ikrame Kastit, coördinator bij de vzw Uit De Marge, geeft aan dat het beleid rond kinderen en jongeren in het begin erg sterk gericht was op jongeren uit de middenklasse. De lockdownmaatregelen troffen kinderen en jongeren in kwetsbare situaties extra hard. Dat blijkt uit een onderzoek van Uit De Marge bij 2.500 kinderen en jongeren.
Gevoel van isolement
Uit de bevraging blijkt dat deze kinderen en jongeren onder een ongeziene stress gebukt gaan, met veel online huiswerkopdrachten worstelen, met een te kleine huisvesting kampen en een groeiend gevoel van isolement moeten zien te overbruggen. Opgroeien in armoede heeft volgens Kastit een enorme impact op de ontwikkeling van kinderen en jongeren en de pandemie maakt de situatie nog urgenter.
“Zeker in het begin werd er door die enge bril gekeken”, zegt Kastit. “Want wat heeft een kind eraan dat dierenparken en musea opnieuw openen, als ouders geen toegangsticket kunnen betalen? Na verloop van tijd zijn wel wijzigingen doorgevoerd en werd een kentering ingezet. Maar wat vandaag nog steeds ontbreekt, is een langetermijnperspectief. Hier en daar worden maatregelen genomen om leerachterstand in te halen, maar de situatie van deze kinderen en jongeren komt natuurlijk niet uit het niets."
"Corona heeft hun problemen op scherp gesteld. Die gaan er morgen ook nog zijn, terwijl momenteel vooral ingezet wordt op de korte termijn. Armoede verkleinen moet een topprioriteit zijn en dat vraagt structurele maatregelen in onder meer armoedebestrijding, huisvesting, voldoende inkomen, toegankelijke hulpverlening en onderwijsgelijkheid.”
Vooral goede huisvesting bleek een opvallend probleem voor deze kinderen en jongeren. “Heel wat beleidsmakers hadden initieel te weinig oog voor deze kinderen en jongeren. Paradoxaal stonden zij net wél vaak centraal als de media berichtten over het niet navolgen van de maatregelen. De negatieve beeldvorming rond enkelingen die eventjes ontsnapten aan hun beklemmende, kleine appartement en de openbare ruimte opzochten, stak schril af tegen de manier waarop werd gekeken naar mensen die samenkwamen in hun privétuin.”
Een kinderleven
Bovendien verhindert geen toegang tot degelijke huisvesting veel kinderen en jongeren om hun huistaken naar behoren uit te voeren, zegt Kastit. “Kwalitatieve huisvesting die betaalbaar is voor jongeren die alleen wonen, voor alleenstaande ouders en grotere gezinnen is een enorme noodzaak. Maar ook hoe je de rest van de ruimtelijke infrastructuur inzet en toegankelijk maakt voor de meest kwetsbaren is van groot belang voor onze steden. Voorzie voldoende studeerruimtes in bibliotheken of stel scholen en het jeugdwerk altijd open.”
Volgens Kastit was het feit dat bij de start van de pandemie vooral vanuit het kader van de middenklasse gekeken werd, niet zo uitzonderlijk. “De andere bril ontbreekt tout court in het hele debat van waar we naartoe willen met onze samenleving. Het is geen bril die plots werd opgezet tijdens de pandemie, maar markeert de visie van de opeenvolgende regeringen. Daarom hoop ik alvast dat er een keuze wordt gemaakt om een ander beleid te voeren dat zich extra hard inzet voor de meest kwetsbaren in deze samenleving. Het is bovendien dringend: ik weet niet hoe lang de pandemie nog zal duren, maar twee jaar is erg lang in een kinderleven.”
Volgens Luce Beeckmans kan de sleutel in ieder geval in de handen van de steden zelf liggen, waar de dichtheid van mensen het grootst is en waar ze door het nemen van gerichte maatregelen een verschil kunnen maken. “In plaats van veel te verwachten van nationale of internationale bestuursniveaus is het misschien beter om naar de stedelijke schaal te kijken."
"Een stad kan pas gezond zijn als ze ook rechtvaardig is. Gezondheid gaat niet enkel om een virus, maar is op vele facetten van het leven van toepassing. In niet voldoende gezonde en betaalbare woningen in een stad voorzien is even dramatisch als een mislukte vaccinatiecampagne als het op de verspreiding van virussen aankomt. Wij hopen dat de pandemie ons dit inzicht schenkt.”
De UNO heeft 4 belangrijke uitdagingen voor de XXI ste eeuw op haar agenda dat zijn People(Megasteden) - Poverty- Pollution-Proliferation. We zijn heel knap in het stellen van een diagnose maar wie doet er wat aan ? Margaret Thatcher leeft nog in vele geesten: "‘I am homeless, the Government must house me!’ and so they are casting their problems on society and who is society? There is no such thing! There are individual men and women and there are families and no government can do anything except through people and people look to themselves first".
Als je zulke voorbeelden ziet van desinteresse in een inclusief woonbeleid, ga je al vlug denken dat er geen alternatieven zijn. Maar altijd zijn er voorbeelden die het tegendeel bewijzen. In tegenstelling tot wat Thatcher stelde, bestaat de maatschappij en toont ze vele manieren van samenleven. Niet zelden zijn steden voortrekkers om problemen aan te pakken op een manier die mensen wel hoop en vooruitzichten geven.
Diependaele en Mallants zouden samen eens een studiereis naar Wenen moeten maken als ze een voorbeeld willen van een woonbeleid dat onze steden gezonder en rechtvaardiger kan maken. De cijfers die Wenen kan voorleggen zijn realiteit in 2022 en komen niet uit een voluntaristische toekomstroman. Ik heb ze van een artikel dat Ruud Goosens schreef in DS van 15 januari 2022. Wenen heeft 220.000 degelijke flats en appartementen in haar bezit en er worden voortdurend sociale woningen bijgebouwd. Ook worden er 200.000 huishoudens met een vorm van subsidie, aan een woonst geholpen. Zo profiteert 2/3 van de Weense inwoners van staatssteun. Zodat huurders in Wenen gemiddeld slechts 25 % van hun inkomen aan wonen moeten geven. In de rapportage van ‘Terzake’ was iemand te zien die 750 € huur betaalde met een inkomen van 1500 €. Dat terwijl je best niet meer dan 1/3 van je inkomen aan huur moet besteden. Ook kunnen in Vlaanderen slechts 170.000 gezinnen terecht in een sociale woning, terwijl er nog 250.000 gezinnen recht op hebben. Daarvan staan er 170.000 op een wachtlijst.
Hoeveel volwassenen en kinderen wonen er van tegenwoordig niet in Wenen die de neiging hebben hoopvol naar de toekomst te kijken?