Deze dagen lees ik veel argumenten voor subsidies. Ik lees ook veel argumenten voor solidariteit. Daarbij hoopt men dan dat een actie voor meer cultuurmiddelen onderdeel zou blijven van het verzet tegen een onmenselijk en asociaal besparingsbeleid.
Ik lees ook vaak de commentaren op de site van Het Laatste Nieuws. Ik doe dat vaak ’s avonds laat als ik moe ben. Daarin wordt keer op keer herhaald dat we nu geen geld kunnen steken in bijkomstigheden zoals kunst en cultuur. Dat zou de kers op de taart zijn. Een luxe waar alleen de elite tijd en middelen voor heeft.
Ik lees soms ook de recensies en teksten over mijn eigen theaterwerk, of over het theater waar ik aan meewerk. Dan lees ik over de verhalen uit de rafelrand van de stad. Verhalen van mensen die een precair bestaan leiden. Ik lees ook over participatie en ‘met de mensen zelf gaan werken’, en empathie. Dat soort van mooie dingen. De kracht van verhalen vertellen, nietwaar.
Dat vertellen van die verhalen is heel praktisch werk: warm eten maken bijvoorbeeld. Warm eten marcheert altijd.
Ik heb immers al vaak met mensen gewerkt die na de repetitie geen plek hebben om naartoe te gaan. De kostuumontwerpster stelt dan voor een deel te gebruiken van de begroting voor decor en kostuums. Plots zijn er medicijnen gekocht voor dat decor, samen met warme kleren. Iedere repetitie nieuwe sokken en een desinfecterend voetbad. We hadden het kunnen weten: de première is in december, dus dat is om problemen vragen. De week voor de première is het niet duidelijk of de scènes gaan lukken, de man zijn voeten zijn zo opgezwollen dat zijn schoenen niet meer uitgaan. Het stinkt in de studio. Gelukkig is het een grote en verscheiden groep spelers. Mensen brengen zelf ook spullen mee.
Die man is niet de enige, er zijn er nog. En bij sommigen zie je het niet. U zou het nooit merken. Er is er één die altijd perfect gekleed is. Fris gewassen en geschoren. Ik draag eigenlijk altijd mijn werkkleren en hij kijkt soms een beetje afkeurend naar de vlekken op mijn trui en broek. Als blanke kunstenaar kan je je zoiets permitteren. Hij daarentegen verstaat de kunst om geen enkele gratis badkamer, lavabo of toilet over te slaan. Ook probeert hij zo lang mogelijk op de repetitie te blijven, en hij is er altijd op voorhand. Toevallig vier uur te vroeg. Ik eet dan samen met hem het eten van de vorige avond op. Ik doe alsof ik niet merk dat de repetitie pas over vier uur begint. En er is altijd nog wel een scène waar we nog eens naar moeten kijken. Dat is een leugen, want hij weet perfect hoe alles moet. Hij is overigens een ongelofelijk goeie zanger.
Ik heb ook geleerd dat als iemand zijn tekst niet kan lezen, je hem dan kan vragen om zijn gsm uit te zetten ’s nachts. Ik bel die persoon dan ’s nachts en spreek de tekst in twee stemmen in op zijn gsm. Zo heeft hij zijn tekst altijd bij en kan hij ernaar luisteren. Aan een tekstbrochure heeft hij niets.
Ik heb met de ploeg geregeld dat de techniek doet alsof ze niet merken dat er mensen in de loge slapen. Tijdens de repetitie de ene, overdag een andere. Ik zet ze zelf na de repetitie terug op straat. Ze doen niet moeilijk, maar u kan niet geloven hoe slecht dat voelt. Ik ben maar een freelancer. Het is ook mijn theater niet.
Op een avond slaapt iemand de hele repetitie door. Ik wek hem na de repetitie en dan eet hij in een lege keuken alles wat hij opkan. Hij gaat als allerlaatste naar buiten. Wanneer ik de voordeur afsluit kotst hij alles er terug uit tegen de gevel van het theater en zakt dan ineen. Gelukkig is er nog een andere deelnemer in de buurt en samen sleuren we hem terug naar binnen. Ik weet eigenlijk niet goed of hij nu bewusteloos is of niet. We leggen hem opnieuw in de loge. Ik bel naar mijn vrouw om te zeggen dat ik later zal zijn. Nog later dan gebruikelijk tijdens een repetitieperiode. Mijn vrouw is theatermaakster. Ze weet heel goed waar het over gaat.
Ik bel naar de Dienst en wacht tot ze de man een paar uur later komen halen. Maar wanneer ze toekomen wil hij niet mee. Hij wil niet naar de nachtopvang omdat ze daar van hem pikken. Hij kan zich niet weren in de nachtopvang. Uiteindelijk gaat hij dan toch mee. Ik mag u niet vergeten te zeggen: die man is een heel goeie speler en met de première doet hij dat fantastisch. Met heel weinig repeteren.
Na de repetities en na de voorstelling gebeurt het vaak dat iemand me apart vraagt, en dan om geld vraagt. Na een tijdje zie je die vraag van ver aankomen. Er is al een vergoeding voor het werk, maar er is natuurlijk altijd meer nodig. Sommigen beloven het terug te betalen, anderen beloven dat niet eens. Zal ik U eerlijk vertellen, hoe ik dat oplos? Ik doe dat zo: als ik zelf geld over heb, misschien. Als ik goed gezind ben, misschien. Misschien, als ik goesting heb om iets te geven. Ik heb geen beter antwoord. Zo dwaas is het.
De première gaat heel goed. Wat een prachtige verhalen uit de stad. Wat een prachtige participatie.
In de goeie dagen denk ik aan het werk dat gelukt is, en besef ik waartoe mensen in staat zijn binnen zo een groep. Hoe straf ze dat doen op scène. In de slechte dagen kan het mij allemaal gestolen worden. Dan wil ik geen cultuur. Maar centrale verwarming en veel sokken. Een veilig adres voor de mensen waar ik mee werk en een voordeur die dicht kan.
Maar dat is dus een vergissing. En ik word keer op keer op die vergissing gewezen door de mensen waar ik mee werk. De mensen waar ik hier over spreek zijn ontzettend begaan met het stuk dat we maken. Hoe graag ze ook warm eten, ze komen vooral voor die voorstelling waar zij in meespelen. Er zijn nog plekken waar ze gratis eten vinden (meestal toch).
Maar dit is de voorstelling die zij mee gemaakt hebben. Ze willen zowel eten als theater: het is niet het één of het ander. Ze raken makkelijker door de winter als er warm te eten is, maar het zijn ook de woorden die zij uitspreken voor een publiek. Het is ook de muziek die ze spelen en de daden die ze stellen. Zij spelen op scène en mensen kijken, dat helpt hen de winter door. Cultuur en erkenning is levensnoodzakelijk voor rijk en arm. Of de expressie nu in de abstractie ligt van beeldende kunst, of in de klank van de tuba van een dorpsfanfare – de nood aan expressie en aan kunst is geen luxe. U kan op uw hoofd gaan staan als u hier niet mee akkoord gaat.
Sommige van de mensen die hierboven beschreven worden zijn er nu heel goed aan toe en ik heb nog vaak met hen samengewerkt. Met één van hen werk ik volgend jaar voor de derde keer samen (aanvraag projectsubsidie is lopende). Hij heeft ondertussen een goede warme thuis gevonden. Dat is overigens niet mijn verdienste, maar de verdienste van het sociaal werk. Een andere van hierboven is verdwenen.
Het is niet uitzonderlijk wat hierboven staat. Iedereen die dit werk kent, kent deze verhalen. Ik haat het om de miserie op te schrijven. Ik schrijf dit op met schaamte en met tegenzin. Ik denk dat ik dit alleen kan vertellen onder protest. Als protest. Als ik schrijf dat dit werk noodzakelijk is, voelt het alsof ik een open deur intrap.
Maar ik wilde u dus schrijven om te zeggen dat het werk noodzakelijk is.
We ijveren voor meer middelen voor kunst. Deze week gaat de winteropvang open en hebben we 680.000 arme Vlamingen geteld. Er bestaat geen contradictie tussen de vorige twee zinnen.
Beste meneer Jambon,
We’re all in this together.
Uitgelichte foto: © Laura Groeseneken
Word jij lid van Apache? Lees direct verder en steun onafhankelijke onderzoeksjournalistiek. Nu al vanaf 6,25 euro per maand.
Ja, ik word lid
Een Saluut aan Simon Allemeersch [vanwege het Brussels Brecht-Eislerkoor]:
Het Rabot
Simon Allemeersch In residence
1 – Ja, ik ben jaloers. (Sinds een tijd staat er geregeld een ‘ja’ in mijn zinnen). Dus: ja, ik ben jaloers, op Simon Allemeersch omdat hij in Gent heeft kunnen doen wat mij in Brussel niet is gelukt.
2 – Allemeersch is theatermaker. In 2010 slaagt hij erin een atelier te krijgen in ‘de eerste blok’ van de woontorens aan het Rabot. De torens gaan afgebroken worden. December 2010, schrijft hij in zijn prachtige boek: ‘Er is een appartement vrijgekomen. Nummer 182, op het gelijkvloers. Ik neem de sleutels over van Gustaaf en Roza. Ze zijn net verhuisd’. Gustaaf en Roza zijn verhuisd, voorgoed vertrokken uit het Rabot, zoals spoedig honderden anderen met hen. Allemeersch hangt een infini in zijn atelier, een achterdoek van een oud theater, ‘een infini is een onmogelijke plek, een verzonnen perspectief’.
‘Ik schrijf een brief aan de bewoners en hang die in de inkomhal. Mijn buurvrouw heet Norma. Ze komt me vragen wat de brief betekent’. Norma kan lezen noch schrijven. Tijdens zijn driejarig verblijf in Rabot zal Allemeersch nog ongeletterden tegenkomen. ‘Ik dacht eraan dat de brief niet werkte. Ik kan beter werken zoals prostituees. Er is een groene TL-lamp aan het raam. Als de lamp brandt kan je binnenkomen. Als de lamp niet brandt, ben ik er niet of is er al iemand’.
2 – Simon Allemeersch is gevraagd of hij iets kan doen in het Rabot door Wannes Degelin, opbouwwerker van Samenlevingsopbouw. Die schrijft in april 2009: ‘Ik werk nu al ongeveer zes jaar als opbouwwerker in de Gentse Rabottorens. … Al die jaren heb ik onrechtvaardigheid gevoeld als er naar de blokken gekeken wordt, als er over de blokken geschreven of gesproken wordt. Steevast worden ze afgeschilderd als een vreselijke plek die je in het beste geval snel wil passeren. … Een plek waar je zeker nooit zou willen wonen. Ik ken deze plek toch wel anders’.
3 – Ik herken loads of things in de kroniek van Simon Allemeersch en zijn club (de opbouwwerker, een tekenares, fotografen een journaliste). Dat misprijzen voor de blokken, terwijl Degelin ‘het een voorrecht vindt om samen met de bewoners van de Rabottorens aan de slag te gaan’. Opvouwwerker, schrijft mijn klavier. Dikwijls zijn sociaal-werkers sloven die het vuil werk doen voor de woningmaatschappij, die pleisters plakken, die soep bedelen, maar die machteloos staan, die soms zelfs STATUTAIR NIET MOGEN tussenkomen als de bewoners (beter woord dan huurders!) zich zouden organiseren en eisen zouden stellen. Opvouwwerkers houden het ook rustig wanneer het opstandig zou kunnen zijn.
4 – In de Rabottorens konden kunstenaars vanuit hun eigen atelier onder de bewoners werken toen het begon te spannen. Wat een uitzonderlijk voorrecht ook! ‘De betekenis van die fysieke ruimte voor het vervolg van dit project kan moeilijk overschat worden’, noteert Wouter Hillaert in de Rabot-kroniek. De kunstenaars hebben op de tast hun weg gezocht, ook letterlijk soms want voor mensen die niet in de torens wonen, zijn ze een labyrint; hulpdiensten verliezen er hopen tijd omdat ze juiste ingang niet vinden. En dus, schrijft Allemeersch: ‘De bewoners en Samenlevingsopbouw hebben elke blok een kleur gegeven: geel, blauw en rood. Ik geval van nood kan je de kleur van het gebouw vermelden’.
5 – De 5 blokken van de Papenvest in Brussel hebben vijf kleuren: rood, oranje, groen en twee keer blauw (!). Een ingreep van buitenstaanders, aangebracht tijdens het tweede Wijkcontract in 2014 of zo. De bewoners onder elkaar noemen hun huisnummer als ze zeggen waar ze wonen, maar ook dat neemt de verwarring niet weg want de 5 blokken liggen niet aan één maar aan drie straten.
6 – De Brusselse Woning beloofde ons, het Brussels Brecht-Eislerkoor, een lokaal te geven in de 5 blokken, waar we open repetities zouden kunnen houden en onze documentatie exposeren. Die belofte is niet vervuld (nog niet), ik heb zo een vermoeden waarom niet (“je mag de hand die geeft niet bijten”). Hadden we dat lokaal gehad, dan hadden we ons gemakkelijker onder de bewoners kunnen mengen. Maar wat heet gemakkelijk? Simon Allemeersch, en ook dat klinkt bekend, ‘krijgt lelijke blikken in de lift. De roddel doet de ronde dat ik in dienst van de woningmaatschappij oude mensen film en interview…’. Er wordt in zijn atelier ingebroken, zijn experiment loopt niet over rozen. Maar uit ‘Rabot 4-358’, zo heet zijn boek, spreekt zoveel genegenheid, warmte, verbondenheid dat dat de tegenslag doet vergeten. ‘Toen het gerucht (van de dreigende sloop) een bericht was geworden, was over het gebouw een finale vermoeienis neergedaald’, aldus Wouter Hillaert. En dan neemt daar zo’n stelletje kunstenaars zijn intrek… Het moet wel degelijk sprankels licht hebben gebracht in de doodsstrijd van Rabot.
BOEK
Rabot 4-358, 320 pagina’s, een rijkelijk geïllustreerd boek, gemaakt door Maarten De Vrieze, Sofie Van der Linden, Mario Debaene en Bart Capelle, is een uitgave van Kunstenwerkplaats Scheld’apen, met steun van Samenlevingsopbouw Gent, Kunstencentrum Vooruit en de stad Gent, 2014.
7 – post scriptum – Toen ik eens langs het Rabot fietste, had ik daar al meteen een touche, met een zekere Pepe die voor de ingang van een resterende toren stond. ‘Bij de liefhebbers heb ik nog gekoerst met Eddy Merckx’, zei hij. Ik herkende hem van de film ‘Rabot’ van Christina Vandekerckhove, òòk de moeite maar mismoediger van inslag. ‘Klopt’, zegt Pepe, ‘ge hoort mij aan het einde van de film zeggen dat ze Jean Gabin moeten spelen op mijn begrafenis’ (was dat: Je sais…?). Pepe (°1944) woonde in 2018 al 42 jaar in het Rabot.
8 – post post scriptum – De voorbije jaren bracht het ‘gelegenheidscollectief’ Lucinda Ra het stuk Rabot 4-358 http://lucindara.be/en/rabot-4-358-en/ als een documentaire theatervoorstelling. In 2017-2018 volgde het Grondwerk-project, een driedaags open atelier ‘waar theater en werkelijkheid voortdurend door elkaar liepen’. De groep hield ook halt aan de 5 blokken in Brussel en had de Kaaistudio’s toen als uitvalsbasis. Onderdeel van de driedaagse was een optocht van TOSO, The Ostend Street Orkestra. http://kleinverhaal.be/Projecten/Danse_Massacre
TOSO is een project van Klein Verhaal in Oostende, waar het Brussels Brecht-Eislerkoor zijn voorstelling over de 5 blokken zal gaan opvoeren. En zo is deze cirkel rond.