Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Orangisme in België: het geheimschrift ontcijferd

Els Witte
Els Witte (Foto Julia M. Free)
Els Witte (Foto: © JMF)

Ondanks haar belang voor de evolutie van het postrevolutionaire België werd de orangistische beweging in de geschiedschrijving als weinig relevant beschouwd en werd haar geschiedenis dan ook nog nooit geschreven.

Geheel onbegrijpelijk is dat niet. Deze Belgische orangisten zijn immers de verliezers van de geschiedenis, ze symboliseren de wereld die het niet heeft gehaald. Doorgaans wordt dergelijke loser’s history met stilte omgeven, temeer omdat ze haaks staat op de nationalistische visies die de meeste historici laten domineren. Het enorm talrijke bronnenmateriaal over dit onderwerp samenbrengen, is al evenmin gemakkelijk: het ligt deels verspreid over tal van archieven in België, de meerderheid bevindt zich in Nederland en bovendien zijn heel wat van deze bronnen in geheimschrift opgesteld.

Het tijdrovende, geduldige bronnenonderzoek en het gedetailleerd beschrijven en interpreteren van de fenomenen hebben me dan ook vijf jaar gekost. Nu verschijnt het resultaat onder de titel Het verloren koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie van 1830 (1828-1850) bij de Bezige Bij Antwerpen. Dit onderzoek reikt een massa nieuwe informatie aan en de bestaande beeldvorming wordt grondig gecorrigeerd en aangevuld. Op die manier is een heel ander beeld ontstaan, dat soms fundamenteel afwijkt van wat bestaande overzichten ons voorhouden. De belangrijkste resultaten zet ik hier graag op een rij.

Wijdvertakt, gevaarlijk en onderdrukt

In tegenstelling tot wat doorgaans wordt beweerd, is het Belgische orangisme geen onbeduidende, marginale beweging. Ze wordt integendeel gedragen door de meerderheid van de zuidelijke elite en we hebben kunnen aantonen dat ze rechtstreeks aansluit bij de regeringsgetrouwe elite die tevreden was met het beleid van Willem I voor 1830. Veel aandacht heeft die elite in de historische literatuur nog niet gekregen. In het licht van haar failliet en van het succes van de Belgische revolutionairen is de belangstelling van de historici vooral naar de oppositiegroepen uitgegaan.

Als men als historicus ook op de voorstanders van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden focust, ontstaat er een heel ander beeld dat mee verklaart waarom de contrarevolutionaire beweging na 1830 vooral bestaat uit talrijke legitimistische edellieden; waarom de economische burgerij zo’n belangrijke component is en de beweging zelfs leidt; waarom beoefenaars van vrije beroepen en intellectuelen er een prominente rol in spelen en we ook activisten aantre¤en onder de advocaten; waarom voormalige bestuurders, magistraten en zeker fiscale ambtenaren een vrij grote groep vormen en eveneens een wezenlijke rol vervullen. Ik ontdekte ook een redelijk grote groep van ambtenaren in Belgische overheidsdienst die ofwel een binnenskamers orangisme aan de dag leggen, of zelfs openlijk verzet plegen. Heel wat ontevreden offcieren in het Belgische leger nemen eveneens aan de beweging deel, terwijl er ook banden zijn met middengroepen die te lijden hebben van de economische en sociale gevolgen van de revolutie. Om diezelfde reden ontstaan er ook in de arbeidersklasse bepaalde affiniteiten met de beweging.

Dat orangisten allemaal antiklerikale liberalen zijn, blijkt al evenmin te kloppen. Er bevindt zich namelijk een flinke minderheid gelovige katholieken in de beweging, vooral bij de adel maar ook bij de voormalige bestuurselite. De groep rooms-katholieke geestelijken die de religieuze politiek van Willem I aanvaardden, was talrijker dan voorheen werd vermoed en dat geldt dus ook voor hun aanwezigheid in de orangistische tegenbeweging. Ook het beeld van een exclusief grootstedelijke beweging moet worden bijgesteld. De dichtstbevolkte steden kennen natuurlijk wel de grootste centra, maar in de meeste provinciesteden en -stadjes zijn er ook centra of kernen, en her en der is er zelfs sprake van een plattelandsorangisme. Aan een organisatie ontbreekt het de beweging al evenmin. De hoofdkwartieren bevinden zich in Den Haag en Brussel, er zijn ook dependances in Aken, Parijs en Rijsel, en een overkoepelende Association nationale coördineert de activiteiten van de lokale netwerken met hun militante spilfiguren, hun trouwe aanhangers, hun lezers van orangistische kranten en hun kiezers die samen een eigen politiek-cultureel universum vormen met tal van open en  gesloten verenigingen en veel familieverbanden.

Voor de nieuwe Belgische staat in wording is deze beweging allesbehalve ongevaarlijk. Dat blijkt onder meer in maart 1831, als de coup waaraan generaals en prominenten uit Belgische regeringskringen deelnemen bijna slaagt, en ook tijdens de Tiendaagse Veldtocht van begin augustus 1831, als offcieren uit het Belgische leger opnieuw hulp bieden en de overwinning van het Nederlandse leger alleen door de tussenkomst van de Fransen kan worden verijdeld. Door hun hardnekkige oppositie in de publieke sfeer brengen de orangisten bovendien heel wat schade toe aan de consolidatie van de Belgische staat. In een politiek bestel waaraan slechts een paar procent van de mannelijke bevolking kan deelnemen, is een beweging die ettelijke duizenden eliteleden telt, niet te onderschatten. Bij dat oppositievoeren en provoceren gaan de orangisten trouwens erg ver. De oppositie moet immers een klimaat creëren dat gunstig is voor de restauratie en aan Europa laten zien dat de Belgische elite niet wil weten van de revolutie, noch van koning Leopold en zijn regeringen. Vooral de orangistische pers en de scherpe pennen van de journalisten dragen actief bij aan het beeld dat België zonder het noorden en zijn koning niet leefbaar is. Ook vanuit de steden, waarin ze machtsposities bezitten, wordt er hard verzet geboden, terwijl Leopolds gezag  met kwetsende en sarcastische artikels wordt ondermijnd. Bij dat oppositievoeren worden alle middelen ingeschakeld, tot en met het aanknopen van allianties met Belgische antiklerikale en radicale oppositiegroepen. Als er maar oppositie kan worden gevoerd.

Dat harde orangistische verzet verklaart dan weer waarom de Belgische revolutionairen de strijd tegen de orangisten even hard, zo niet nog harder aanpakken. De Belgische revolutie is dan ook veel gewelddadiger dan historici vroeger durfden toe te geven. Geweld tegen de bestuurs- en de juridische elite, tegen fabriekseigenaars, tegen regeringsjournalisten, tegen fiscale ambtenaren, tegen magistraten, geweld bij het  afdwingen van adhesies, bij de afzettingen en vergeldingsmaatregelen, tal van fysieke aanvallen tot en met een paar lynchpartijen, en tal van uitbarstingen van meestal door geweldentrepreneurs georganiseerde volkswoede: de tegenstanders van de revolutie maken het allemaal mee. Deze fysieke aanvallen en de talrijke plunderingen en vernielingen zetten velen ertoe aan te vluchten, zodat er buiten België en ook in het noorden verschillende ballingengemeenschappen ontstaan. Als reactie op deze orangistische tegenacties en provocaties gaat België een steeds repressiever beleid voeren.

De afkondiging van de staat van beleg, de toepassing van diverse dwangmiddelen en de toegelaten gewelddadige volksterreur brengen het Belgische liberale imago heel wat schade toe. De persvrijheid wordt aan banden gelegd en het ene proces na het ander volgt, tot de Belgische regering midden 1834 een aantal journalisten uitwijst en een repressiewet elke uiting van orangisme strafbaar stelt. Met deze repressiepolitiek brengt België de orangisten hoe dan ook flinke slagen toe.

Franstalige beweging met zwak flamingantisch broertje

Groot-Nederlandse historici hebben steeds geponeerd dat de Belgische revolutie van 1830 niet een zaak van Vlaanderen was – de Nederlandstalige regio zou passief zijn gebleven – maar wel van een francofone minderheid uit Brussel en Wallonië. De grondleggers van de Vlaamse Beweging worden door deze historici bovendien afgeschilderd als de steunpilaren van het orangisme. Nu we het globale beeld van het Belgische orangisme kennen, blijkt dit maar de halve waarheid te zijn. Onmiddellijk na 1830 geven verscheidene literatoren die onder Willem I veel steun kregen, inderdaad uiting aan hun Oranjetrouw, maar de tenoren onder hen, met Jan Frans Willems op kop, zoeken al vrij snel het Belgische regime op en verdedigen het zelfs in hun geschriften, hetzij omdat ze hun jobs niet willen verliezen, hetzij om van de regering financiële steun te krijgen voor hun literaire activiteiten in het Nederlands. Anderen die in Belgische overheidsdienst zijn getreden, blijven de scheiding weliswaar betreuren, maar ze doen dat meestal binnenskamers of schrijven voor de eigen beperkte kring. In de groep literatoren heerst overigens verdeeldheid. We tre¤en overtuigde revolutionairen onder hen aan, terwijl de katholieken in de groep eveneens Belgisch georiënteerd zijn. Kortom, slechts enkelen hebben contact met de georganiseerde orangistische beweging die we zopas leerden kennen. De literatoren voelen zich over het algemeen niet geroepen om deel te nemen aan het harde, georganiseerde verzet tegen de nieuwe staat. Om beter weerwerk te bieden aan het oprukkende Frans in België blijft de meerderheid wel pleiten voor de taaleenheid met het noorden, maar ook die activiteiten hebben plaats buiten het orangistische circuit.

Deze ontwikkeling heeft veel te maken met het feit dat het georganiseerde orangisme vooral een Franstalige beweging is en ook sterk gevestigd is in Brussel en Wallonië. Zeker, het Gentse centrum is het meest robuuste en ook in Antwerpen is er een sterke aanhang en in talrijke Vlaamse stadjes treffen we actieve centra aan, maar Luik en Brussel moeten als grootsteden zeker niet onderdoen, terwijl het orangisme in Waalse steden als Bergen, Doornik, Namen en Verviers flink wortel schiet en we in Marche en Charleroi zelfs kernen met vrijwilligerskorpsen aantreffen, een fenomeen dat Vlaanderen nauwelijks kent. Het Frans domineert zonder meer de beweging. Dit is overigens niet vreemd, aangezien het om een beweging uit de elite gaat, en de elite is in die periode ook in Vlaanderen en Brussel verfranst. Frans is dus ook voor de orangisten de cultuurtaal, en niet het Nederlands. Onderling, met de koning en met Den Haag wordt dan ook alleen in het Frans gecorrespondeerd. Het Belgische orangisme is met andere woorden hoofdzakelijk een Franstalige aangelegenheid, waardoor de beweging goeddeels afgesneden is van de Nederlandstalige middengroepen in Vlaanderen en de banden met de taalminnaren heel beperkt blijven. In de beweging worden die dan ook als zwakke, kleinere broertjes gepercipieerd, die voor bepaalde oppositiedaden tegen de regering steun verdienen, maar die men wegens hun toenadering tot België evenzeer afwijst.

Afgestoten door Nederland maar bondgenoot van de koning

Wie verwacht dat de Belgische orangistische beweging op veel steun uit Nederland kan rekenen, komt bedrogen uit. Het noorden stoot het zuiden af en er is veel weerstand tegen de politiek van Willem I om ook na de mislukte Tiendaagse Veldtocht van augustus 1831 Nederland en België onder één dynastie te houden. De Europese mogendheden willen dat immers ook niet meer. Frankrijk is al sinds 1830 gekeerd tegen het behoud van een sterke bufferstaat, voor Engeland is het Verenigd Koninkrijk van Willem I geen oorlog waard en midden 1832 leggen ook Rusland, Oostenrijk en Pruisen zich neer bij het onafhankelijke België. Vanaf 1832 slaat de twijfel over deze dure volhardingspolitiek eveneens fel toe bij de Nederlandse economische en politieke elite, in het parlement en in de publieke opinie. Het leger moet immers op voet van oorlog worden gehouden en de zware staatsschuld raakt op deze wijze maar niet vereffend. Nieuwe militaire aanvals- of verdedigingsplannen worden dan ook tegengehouden en van steun aan het Belgische orangisme wil men in deze kringen al evenmin weten. Integendeel, omdat ze de beëindiging van Willems volhardingspolitiek afremmen, worden de Belgische orangisten aangevallen en zelfs de bannelingen kunnen op weinig sympathie rekenen.

Voor 1830 waren er tussen de zuidelijke en de noordelijke elite trouwens ook al geen erg nauwe banden gegroeid. Een solidariteitsbasis ontbreekt dan ook. Kortom, vanuit het noorden wordt duidelijk een domper gezet op het verlangen van de Belgische orangisten naar een snel herstel van het koninkrijk. In 1838 is de druk op de koning zo groot geworden dat hij het Verdrag met België ondertekent. Na zijn abdicatie en de inhuldiging van zijn opvolger Willem II in oktober 1840 wordt het noordelijke verzet nog groter. De orangisten worden immers mede verantwoordelijk geacht voor het financiële debacle en voor de vernederende internationale situatie waarin Nederland is terechtgekomen. Dat de laatste coup van oktober 1841 mislukt, maakt de zaak alleen maar erger.

Het Belgische orangisme is met andere woorden een beweging die het vooral moet hebben van de steun van koning Willem I en na 1840 van Willem II. Vorstentrouw houdt de beweging samen. De koning is de spil van de beweging, hij is het centrum van hun leefwereld, hun belangrijkste politieke referentiepunt, hun steun in moeilijke tijden en via zijn volhardingspolitiek staat hij symbool voor een betere economische en politieke toekomst. Acht jaar lang is hij immers vastberaden en niet van plan afstand te doen van het zuiden, ondanks het verzet en het ingrijpen van vooral Frankrijk en Engeland. Het Belgische orangisme laat Europa zien dat de koning in zijn volhardingspolitiek op de steun van een sterke elitebeweging kan rekenen. Een stevig omarmde Oranjecultus met veel symbolen en rituelen begeleidt deze vorstentrouw en dit legitimistische denken, en zorgt voor psychologische en politieke ondersteuning.

Wie loyaal is of in dienst van de beweging staat, kan steeds op financiële ondersteuning rekenen. Onder Willem II wordt die steun enigszins problematischer, maar ook hij laat de voormalige ambtenaren, de leidende figuren van de beweging, de armlastigen en de slachtoffers van de Belgische repressie niet in de steek.

Als de steun van de koningen afneemt, kalft ook de beweging af. Na de ratificatie van het Verdrag van de 24 Artikelen medio 1839 en de abdicatie van Willem I zien we een aantal overtuigde orangisten de weg inslaan naar de integratie in het Belgische bestel. Zowel de Nederlandse gezant als koning Leopold I ondersteunt dit toenaderingsproces. De onverzettelijken daarentegen leggen zich ook nu nog niet neer bij België. De geldelijke ondersteuning uit Den Haag aan henzelf, aan hun organisatie en hun pers sterkt hen in die houding. Pas als die koninklijke hulp afneemt of verdwijnt, sterft het politieke orangisme een stille dood. Drie kantelmomenten kunnen we dit in verband aangeven: de dood van Willem I in december 1843; de toenadering van Willem II tot Leopold I in het revolutiejaar 1848 als de Nederlandse koning vreest dat het republikeinse Frankrijk België zal veroveren en zijn eigen troon in gevaar zal komen; en de dood van Willem II in 1849, als zijn opvolger Willem III een einde maakt aan de politieke formatie.

Het Belgische orangisme verliest nu één voor één zijn leiders en wordt omgevormd tot een heimweecultus naar hun verloren koninkrijk. In welke kringen en in welke mate dit nostalgische verlangen na 1850 nog doorwerkt in de Belgische samenleving, is een thema dat uitnodigt tot vervolgonderzoek. Er zijn namelijk genoeg aanwijzingen die aantonen dat dit sentimentele orangisme nog wel een hele tijd blijft nawerken.

 


Els Witte, Het Verloren Koninkrijk - Het harde verzet van de Belgische organisten tegen de revolutie (828-1850), 496 pagina's, De Bezige Bij Antwerpen, 39,99 euro

Dit artikel verscheen eerst in Ons Erfdeel waarvan zopas een nieuw nummer verscheen. Meer info vindt u hier.